This chapter describes the potential far‐reaching consequences of contemplative higher education for the fields of science and medicine.

REMARKS ON EVOLUTION AND TIME-SCALES, Graham Cairns-Smith; HODGSON'S BLACK BOX, Thomas Clark; DO HODGSON'S PROPOSITIONS UNIQUELY CHARACTERIZE FREE WILL?, Ravi Gomatam; WHAT SHOULD WE RETAIN FROM A PLAIN PERSON'S CONCEPT OF FREE WILL?, Gilberto Gomes; ISOLATING DISPARATE CHALLENGES TO HODGSON'S ACCOUNT OF FREE WILL, Liberty Jaswal; FREE AGENCY AND LAWS OF NATURE, Robert Kane; SCIENCE VERSUS REALIZATION OF VALUE, NOT DETERMINISM VERSUS CHOICE, Nicholas Maxwell; COMMENTS ON HODGSON, J.J.C. Smart; THE VIEW FROM WITHIN, Sean Spence; COMMENTARY ON HODGSON, Henry Stapp.

This article is part of a For-Discussion-Section of Methods of Information in Medicine about the paper "Biomedical Informatics: We Are What We Publish", written by Peter L. Elkin, Steven H. Brown, and Graham Wright. It is introduced by an editorial. This article contains the combined commentaries invited to independently comment on the Elkin et al. paper. In subsequent issues the discussion can continue through letters to the editor.

Tussen zijn veertigste en zijn zestigste levensjaar was Jan Hendrik van den Berg (1914) een uitermate succesvol en populair auteur. Boeken van zijn hand, zoals Metabletica (1956) en Medische macht en medische ethiek (1969), waren ongekende bestsellers. Hij was de Nederlandse vertegenwoordiger van een belangrijke Europese stroming in de filosofie: de historische fenomenologie. In de jaren zeventig raakte hij echter in conflict met zijn tijd. Terwijl de Nederlandse publieke opinie een wending naar links doormaakte, bond Van den Berg de strijd (...) aan tegen verloedering, hooliganisme en anarchisme. Dit ging ten koste van zijn populariteit, maar niet van zijn productiviteit, noch van zijn innovativiteit. Tot op de dag van vandaag werkt hij aan een indrukwekkend , panoramisch oeuvre. Hij is de belangrijkste Nederlandse filosoof sinds Bolland. -/- Deze studie wil het werk van Van den Berg reconstrueren, situeren en beoordelen. Reconstrueren door de methodische en thematische coherentie ervan zichtbaar te maken. Situeren door het te confronteren met dat van andere, verwante auteurs zoals Husserl, Freud, Bachelard en Foucault. Beoordelen door na te gaan in hoeverre Van den Berg de inzet van zijn project, zowel inhoudelijk als methodologisch, waarmaakte. -/- Het werk van Van den Berg is geen curiosum, maar opvallend actueel. Hij onderzoekt het begin, de aanvang van wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkelingen waarvan het belang in de huidige situatie met nadruk zichtbaar wordt. Zijn beeldende stijl wekt de geschiedenis van de wetenschap tot leven, maar werd vaak als ‘anekdotisch’ afgedaan; zijn talent voor polemiek lokte soms felle reacties uit en zijn methodologische flexibiliteit maakte hem een gemakkelijk doelwit van academische kritiek. Aan de positieve kant van de balans staan echter zijn intellectuele enthousiasme en zijn internationale faam. Zijn werk verdient een rehabilitatie. (shrink)

Bolzano hat seine Wahrscheinlichkeitslehre in 15 Punkten im § 14 des zweiten Teils seiner Religionswissenschaft sowie in 20 Punkten im § 161 des zweiten Bandes seiner Wissenschaftslehre niedergelegt. (Ich verweise auf die Religionswissenschaft mit 'RW II', auf die Wissenschaftslehre mit 'WL II'.) In der RW II (vgl. p. 37) ist seine Wahrscheinlichkeitslehre eingebettet in seine Ausführungen "Über die Natur der historischen Erkenntniß, besonders in Hinsicht auf Wunder", und die Lehrsätze, die er dort zusammenstellt, dienen dem ausdrücklichen Zweck, mit mathematischem Rüstzeug (...) Lehrmeinungen entgegentreten zu können, gemäß denen Wundererzählungen keine Glaubwürdigkeit zukommen könne. In der WL II (vgl. p. 171) führt Bolzano im großen und ganzen dieselben Lehrsätze an wie in der RW II, entwickelt nun aber die Wahrscheinlichkeitslehre innerhalb seiner Lehre von den Sätzen an sich. Dabei orientiert er sich zwar durchaus an den Lehrsätzen in den damaligen "Schriften über die Wahrscheinlichkeitsrechnung" (vg. WL II, p. 190), korrigiert aber dort, wo es ihm nötig erscheint (vgl. WL II, pp. 187–191), und leistet so im Grunde eine Reformulierung des elementaren Teils der Wahrscheinlichkeitslehre seiner Zeit innerhalb seiner logischen Theorie von den Sätzen an sich. — Ich bezwecke hier keine historische Studie über Bolzanos Wahrscheinlichkeitslehre, obwohl es von Interesse sein mag, herauszuschälen, worin Bolzano mit welchen Wahrscheinlichkeitstheoretikern seiner Zeit übereinstimmt, und worin nicht, insbesondere welche Schwächen von Bolzanos Wahrscheinlichkeitslehre Schwächen aller damaligen Wahrscheinlichkeitslehren waren. Eine wichtige systematische Studie über Bolzanos Wahrscheinlichkeitslehre bestünde — wie von Berg (1962, pp. 148-149) ansatzweise begonnen — in einer exakten Rekonstruktion seiner Wahrscheinlichkeitslehre innerhalb eines konsistenten logischen Systems der Sätze an sich. Ich werde im folgenden etwas bei weitem Bescheideneres, doch möglicherweise durchaus Fruchtbares versuchen, nämlich die Lehrsätze von Bolzanos Wahrscheinlichkeitslehre in die Sprache einer heutigen Wahrscheinlichkeitstheorie zu übersetzen und die übersetzten Lehrsätze dort herzuleiten, soweit dies möglich ist. Man könnte dann in einem zweiten Schritt, der hier nicht mehr unternommen wird, untersuchen, inwieweit jene Thesen, die den Herleitungstest überstanden haben, jenen Zweck erfüllen, den Bolzano ihnen ursprünglich zugedacht hat: als mathematisches Rüstzeug für seine Argumentationen gegen die Auffassung zu dienen, Wundererzählungen könnten nicht glaubwürdig sein. (shrink)

The book is an “introductory” reconstruction of Davidson on interpretation —a claim to be taken with a grain of salt. Writing introductory books has become an idol of the tribe. This is a concise book and reflects much study. It has many virtues along with some flaws. Ramberg assembles themes and puzzles from Davidson into a more or less coherent viewpoint. A special virtue is the innovative treatment of incommensurability and of the relation of Davidson’s work to hermeneutic themes. The (...) weakness comes in a certain unevenness. While generally convincing and well written, the book has low points which may leave the reader confused or unconvinced. Davidson is the hero in this book, and our hero is sometimes over idealized. (shrink)

Patient centred diagnosis is best practised through shared decision making; an iterative dialogue between doctor and patient, whichrespects a patient’s needs, values, preferences, and circumstances. -/- Shared decision making for diagnostic situations differs fundamentally from that for treatment decisions. This has important implications when considering its practical application. -/- The nature of dialogue should be tailored to the specific diagnostic decision; scenarios with higher stakes or uncertainty usually require more detailed conversations.

An antinaturalist defense of causality of mental states. The argument is based on the properties of causal models in cognitive research. Bibliografia prac przywołanych w tekście -/- Damasio A., 1994/1999, Błąd Kartezjusza. Emocje, rozum i ludzki mózg, tłum. M. Karpiński, Poznań: Rebis. Davidson D., 1963/2001, „Actions, reasons, and causes”, w: (Davidson 2001), s. 3-19. Davidson D., 1967/2001, „Causal relations”, w: (Davidson 2001), s. 149-62. Davidson D., 1970/2001, „Mental events”, w: (Davidson 2001), s. 207-25. Davidson D., 1976/2001, „Hempel on explaining action”, (...) w: (Davidson 2001), s. 261-75. Davidson D., 2001, Essays on actions and events, Oxford: Clarendon. Farmer A., McGuffin P., Williams J., 2002, Measuring psychopathology, Oxford: Oxford University Press. Freedman D. A., Petitti D. B., 2002, „Salt, blood pressure, and public policy”, International Journal of Epidemiology, t. 31, s. 319–320. Greyson B., 2000, „Near-death experiences”, w: Varieties of anomalous experience. Examining the scientific evidence, red. E. Cardeña, S. J. Lynn i S. Krippner, Washington, DC: American Psychological Association, s. 315-52. Judycki S., 1995, Umysł i synteza, Lublin: RW KUL. Judycki S., 2000, „Transkauzalność a determinizm”, Kognitywistyka i media w edukacji, t. 3, s. 73-86. Kawalec P. 2005, „Understanding science of the new millennium”, http://philsci archive.pitt.edu/archive/00002558/ Kawalec P., 2006, Jak odkryć przyczynę? Studium z ogólnej metodologii i filozofii nauki, Lublin 2006, w przygotowaniu. Kim J., 1998/2002, Umysł w świecie fizycznym, tłum. R. Poczobut, Warszawa: IFiS PAN. Lauritzen S., 1996, Graphical models, Oxford: Clarendon. Menzies P., 2003, „The causal efficacy of mental states”, w: Physicalism and mental causation. The metaphysics of mind and action, red. S. Walter i H.-D. Heckmann, w druku. Pearl J., 2000, Causality. Models, reasoning, and inference, Cambridge: Cambridge University Press. Piłat R., 1999, Umysł jako model świata, Warszawa: IFiS PAN. Rosenbaum P., 2002, Observational studies, Nowy Jork: Springer. Sabom M., 1998, Life and death. One doctors’s fascinating account of near-death experiences, Grand Rapids: Zondervan. Spirtes P., Glymour C., Scheines R., 2000, Causation, prediction, and search, Cambridge, MA.: MIT. van Fraassen B., 1980, The scientific image, Oxford: Clarendon. van Fraassen B., 2002, The empirical stance, New Haven: Yale University Press. Woodward J., 2003, Making things happen: a theory of causal explanation, Nowy Jork: Oxford University Press. Żegleń U., 2003, Filozofia umysłu, Toruń: A. Marszałek. (shrink)

Wat betreft economische groei en ontwikkeling van de werkloosheid heeft de Nederlandse economie het sinds 1973 slechter gedaan dan andere OECD-landen. Op de vraag naar de oorzaken van die slechte prestatie zijn in het verleden uiteenlopende antwoorden gegeven door o.m. Bomhoff en Clavaux. Ook zijn er diverse wegen aangegeven om op te rukken naar een betere positie. In dit artikel presenteren de auteurs de resultaten van een internationale doorsnee-analyse om de verschillen in economisch succes tussen landen met behulp van een (...) eenvoudig neo-klassiek macro-economisch model te verklaren. Dit biedt de mogelijkheid om te traceren wat de rol van de exportgroei, de groei van de bevolking, de wisselkoers, de verhouding tussen de binnenlandse en de buitenlandse prijsontwikkeling en de investeringsquote voor verschillen in economische ontwikkeling is geweest. Vooral de uitvoer gecorrigeerd voor de omvang van de bevolking, de investeringsquote en de nominale wisselkoers komen als belangrijke verklarende variabelen naar voren. Op grond van hun analyse komen de auteurs tot de conclusie dat een beleid gericht op het verbeteren van de Nederlandse economische prestatie op lange termijn zich vooral zou moeten concentreren op het benutten van exportkansen en op een hoog investeringsniveau ter bevordering van technologische vernieuwing en daarmee verbetering van de concurrentiepositie. Daarbij moet worden voorkomen dat revaluatie van de gulden het exporteffect teniet doet. (shrink)

The EDPS Ethics Advisory Group (EAG) has carried out its work against the backdrop of two significant social-political moments: a growing interest in ethical issues, both in the public and in the private spheres and the imminent entry into force of the General Data Protection Regulation (GDPR) in May 2018. For some, this may nourish a perception that the work of the EAG represents a challenge to data protection professionals, particularly to lawyers in the field, as well as to companies (...) struggling to adapt their processes and routines to the requirements of the GDPR. What is the purpose of a report on digital ethics, if the GDPR already provides all regulatory requirements to protect European citizens with regard to the processing of their personal data? Does the existence of this EAG mean that a new normative ethics of data protection will be expected to fill regulatory gaps in data protection law with more flexible, and thus less easily enforceable ethical rules? Does the work of the EAG signal a weakening of the foundation of legal doctrine, such as the rule of law, the theory of justice, or the fundamental values supporting human rights, and a strengthening of a more cultural approach to data protection? Not at all. The reflections of the EAG contained in this report are not intended as the continuation of policy by other means. It neither supersedes nor supplements the law or the work of legal practitioners. Its aims and means are different. On the one hand, the report seeks to map and analyse current and future paradigm shifts which are characterised by a general shift from analogue experience of human life to a digital one. On the other hand, and in light of this shift, it seeks to re-evaluate our understanding of the fundamental values most crucial to the well-being of people, those taken for granted in a data-driven society and those most at risk. The objective of this report is thus not to generate definitive answers, nor to articulate new norms for present and future digital societies but to identify and describe the most crucial questions for the urgent conversation to come. This requires a conversation between legislators and data protection experts, but also society at large - because the issues identified in this report concern us all, not only as citizens but also as individuals. They concern us in our daily lives, whether at home or at work and there isn’t a place we could travel to where they would cease to concern us as members of the human species. (shrink)

The costs of the COVID-19 pandemic are yet to be calculated, but they include the loss of millions of lives and the destruction of countless livelihoods. What is certain is that the SARS-CoV-2 virus has changed the way we live for the foreseeable future. It has forced many to live in ways they would have previously thought impossible. As well as challenging scientists and medical professionals to address urgent value conflicts in the short term, COVID-19 has raised slower-burning value questions (...) for corporations, public institutions, governments, and policymakers. In simple terms, the pandemic has brought what we care about into sharp relief, both collectively and individually. Whether this revaluation of our values will last beyond the current pandemic is unknown. Once COVID-19 has been tamed, will the desire to return to our previous lives be irresistible? Or will living under pandemic conditions have taught us something that will be incorporated into how we design our future lives and technologies? These are hard questions for the ethics of technology, which this volume aims to explore and address. (shrink)

GAMETOGÊNESE -/- Emanuel Isaque Cordeiro da Silva Instituto Agronômico de Pernambuco Departamento de Zootecnia – UFRPE Embrapa Semiárido -/- • _____OBJETIVO -/- Os estudantes bem informados, estão a buscando conhecimento a todo momento. O estudante de Veterinária e Zootecnia, sabe que a Reprodução é uma área de primordial importância para sua carreira. Logo, o conhecimento da mesma torna-se indispensável. No primeiro trabalho da série fisiologia reprodutiva dos animais domésticos, foi abordado de forma clara, didática e objetiva os mecanismos de diferenciação (...) sexual dos embriões em desenvolvimento, quais os genes envolvidos nesse processo e tudo mais. Nesse segundo trabalho, a abordagem será teórica, mas também clara, sobre a formação primordial dos gametas femininos e masculinos, através da ovogênese nas fêmeas e a espermatogênese nos machos. Esse trabalho visa levar a importância do processo de formação dos gametas e a produção hormonal das gônadas, bem como o entendimento sobre as interações com o eixo hipotálamo-hipofisário. -/- •____INTRODUÇÃO -/- A reprodução sexual é um processo mediante a qual dois organismos da mesma espécie unem seu material genético para dar lugar a um organismo fixo com combinação única de genes; para isso, cada organismo produz células que contém a metade do material genético característico da espécie. Essas células haploides (1n) são denominadas gametas; ao combinar-se um gameta masculino com um feminino produz-se uma célula diploide (2n) (zigoto ou ovo) a partir da qual se forma o embrião. A grande maioria das espécies com reprodução sexual são anisogâmicas, o que significa que produzem dois tipos de gametas diferentes: os gametas masculinos são microscópios, móveis e produzem-se em grande quantidade, enquanto que os femininos são grandes, imóveis e produzem-se em menor quantidade. O tipo de gameta que um indivíduo produz é o que define seu sexo; sobre os animais o macho é o indivíduo que produz grandes quantidades de espermatozoides e a fêmea produz uma menor quantidade de óvulos, enquanto que nas plantas as gônadas masculinas são as produtoras pólen e as femininas produzem oosferas. Os gametas são diferentes do resto das células do organismo, as quais se chamam células somáticas; essas últimas são diploides porque contém dois pares de cromossomos, um par herdado do pai do indivíduo e o outro da mãe. As células somáticas, ademais, se dividem por mitose, ao qual os cromossomos se duplicam antes de cada divisão celular e cada uma das células filhas recebe um complemento diploide idêntico dos cromossomos, logo todas as células somáticas de um indivíduo possuem o mesmo material genético, embora cada tipo celular expresse diferentes combinações de genes. Em contraponto, os gametas são células haploides porque possuem somente um par de cromossomos e a metade do material genético característico da espécie. Cada um dos cromossomos em um gameta é resultado da recombinação dos genes contidos nos cromossomos paterno e materno do indivíduo que originam o gameta, e cada um destes possuem uma combinação única de genes. Os gametas se formam a partir das células germinais, que são células que em sua origem são diploides e elas de “comprometem” a manter-se como uma linha celular especial que em determinado momento sofrerá o processo de meiose para dar origem aos gametas haploides, sejam óvulos ou espermatozoides segundo o sexo do animal. Como descrito no trabalho sobre a diferenciação sexual, as células germinativas primordiais originam-se no epiblasto do embrião, e migram desde o saco vitelino até colonizar as cristas gonodais, onde, por sua vez, proliferam-se e se organizam junto com as células somáticas da gônada primitiva para formar o testículo ou o ovário. As células germinais masculinas e femininas tem a mesma origem embrionária. As gônadas indiferenciadas em um embrião possuem três tipos celulares: as células que dão origem aos gametas (ovogonia ou espermatogonia), as precursoras de células que nutrem os gametas em desenvolvimento (células da granulosa no ovário; células de Sertoli no testículo) e as precursoras de células que secretam hormônios sexuais (células da teca no ovário; células de Leydig no testículo). As células germinais são as únicas estruturas do organismo que têm a capacidade de dividir-se por meiose sofrendo uma redução no número de seus cromossomos, sendo responsável pela transmissão da carga genética aos descendentes. Em contraste, as células somáticas somente se dividem por mitose. A formação dos gametas compreende fases sequenciais de mitose, meiose e pós-meiose. Esses processos são altamente organizados e necessitam de um preciso e bem coordenado programa de expressão genética. Uma das características importantes da gametogênese é a redução cromossômica, que através da meiose, reduz pela metade o número de cromossomos e produz células distintas entre si, devido a trocas de material genético entre os pares de cromossomos provenientes do pai e da mãe, o que ocorre no processo de “crossing over” durante a primeira fase da meiose. A gametogênese é o processo mediante o qual as células germinais de cada sexo se multiplicam, dividem e diferenciam até formar os gametas. No caso da formação dos gametas masculinos o processo recebe o nome específico de espermatogênese, e para os gametas femininos é denominado como ovogênese. Embora os dois processos alcancem o objetivo comum de produção das células haploides, por onde compartilham algumas características, existem diferenças marcadas entre eles devido a necessidade de produzir um número muito distinto de gametas, de tamanho diferente, e com características de motilidade também distintas. -/- •___ESPERMATOGÊNESE -/- A espermatogênese é o processo mediante o qual se produz os gametas masculinos denominados espermatozoides. Durante a vida fetal as células germinais e as células somáticas do testículo em formação organizam-se em túbulos seminíferos que se derivam dos cordões sexuais primários e conformam a maior parte da medula do testículo. Na etapa fetal cada tubo seminífero é delimitado por uma membrana basal, recoberta na parte interior pelas células precursoras das células de Sertoli (um tipo de células somáticas). No exterior do túbulo localizam-se as células precursoras das células de Leydig ou intersticiais (figura 1), que também são células somáticas. Entre a membrana basal e as células de Sertoli encontram-se algumas células germinais denominadas espermatogonias de reserva A0 (denominadas gonócitos) que serão o único tipo de células germinais presentes no testículo enquanto o animal não alcançar a puberdade. As células de Sertoli estabelecem na região basal uniões oclusoras entre si, formando parte da barreira hemato-testicular. As espermatogonias A0 localizam-se por dentro da membrana basal do túbulo seminífero, embora fora da barreira hemato-testicular. Figura 1: fase neonatal. Nota-se a grande infiltração de tecido intersticial em quase 50% da seção originando que os túbulos sejam pequenos e redondos em sua maioria. O citoplasma e núcleo das células pré-Leydig são notadas claramente por essa ser uma espécie suína onde o tecido intersticial está claramente diferenciado. Hematoxilina-eosina (X 220.5). Fonte: Embrapa. -/- O número de células de Sertoli no testículo depende da influência do hormônio folículo estimulante (FSH) presente durante a vida fetal e as primeiras etapas de vida pós-natal. A população de células de Sertoli ao chegar a puberdade se manterá fixa durante o resto da vida do animal; existe uma relação positiva entre o tamanho e a população de células de Sertoli e a capacidade de produção de espermatozoides do testículo. As células de Sertoli são as únicas células somáticas que estão no epitélio seminífero, e sua função é a nutrição, sustentação e controle endócrino das células germinais. As células de Sertoli participam ativamente no processo de liberação dos espermatozoides para a luz do túbulo. Nesse momento, as células de Sertoli realizam a fagocitose de parte do citoplasma do espermatozoide dos chamados corpos residuais. As células de Sertoli também fagocitam as células germinais que se degeneram no curso normal da espermatogênese. Essas células ainda sintetizam grande quantidade de proteínas, como por exemplo as proteínas ABP (androgen hinding protein), que transportam andrógenos para todo o aparelho reprodutivo, transferrinas, que transportam ferro para a respiração celular das células germinais e também às inibinas, que regulam a liberação de FSH pela hipófise, através de um sistema de retroalimentação (feedback) negativa (figura 2). Figura 2: epitélio seminífero, células de Sertoli (flecha) (400 X). Fonte: Embrapa. -/- Antes da puberdade dos túbulos seminíferos observam-se ao corte como estruturas de diâmetro pequeno, sem luz, e conformados unicamente pelas células de Sertoli e espermatogonias de reserva e rodeados por abundante tecido intersticial, ao que estão presentes as células precursoras das células de Leydig. Ainda antes da puberdade, a diferenciação celular manifesta-se primeiro pela presença de espermatócitos primários, os quais se degeneram em geral na fase de paquíteno, por falta de estimulação hormonal. A partir de que o animal chega a puberdade inicia-se o processo de espermatogênese, que se manterá durante toda a vida do animal, exceto em espécies de animais silvestres muito estacionais, ao qual pode se suspender durante a época não reprodutiva para voltar e ser retomada na época ou estação reprodutiva. Depois da puberdade, os túbulos seminíferos possuem um diâmetro muito maior; em seu interior observa-se um grande número de células germinais de todos os tipos, diferentes estádios de divisão, e em seu lúmen contém líquido e espermatozoides. Ainda sobre o alcancei da puberdade, as espermatogonias começam a dividir-se aceleradamente por mitose, enquanto que no espaço intersticial as células mesenquimais também começam a se diferenciar e a dar origem as células de Leydig (figura 3). A partir dessa etapa as células de Leydig (totalmente diferenciadas) são também evidentes no exterior do túbulo, junto com as células mioides ou peritubulares que o rodeiam o que ao contrair-se são responsáveis por controlar o avanço dos fluidos e as células presentes no lúmen do túbulo. As células mioides estão situadas ao redor do túbulo, e é creditado a elas a promoção da contração e da integridade estrutural do túbulo. Esse tipo celular apenas se diferencia na puberdade pela ação dos andrógenos (figura 4). As interações entre as células de Sertoli e as mioides parecem ter um papel importante na manutenção das funções do testículo. Durante o processo de espermatogênese, as espermatogonias de reserva dividem-se periodicamente e enquanto algumas células fixas permanecem como espermatogonias de reserva, outras proliferam e sofrem uma seção de divisões mitóticas durante as quais se vão diferenciando até formarem espermatócitos primários (espermatocitogênese ou fase de mitose), logo sofrem divisões especiais mediante as quais reduzem seu número de cromossomos (fase de meiose), e ao final trocam de forma para converter-se em espermatozoides (espermatocitogênese) (figura 5). Cada uma dessas etapas da espermato- gênese será descrito detalhadamente adiante, antes é necessário a explicação de algumas características das células de Sertoli e de Leydig que ajudarão a entender seu papel durante a espermatogênese. Figura 3: células de Leydig no espaço intersticial do testículo bovino adulto PAS (400 X). Fonte: Embrapa. -/- Figura 4: o estabelecimento da puberdade pela presença de espermatozoides no túbulo. Hematoxilina-eosina (400 X). Fonte: Embrapa. Figura 5: fases mitóticas das espermatogonias (A0 e B) para formação de um espermatócito primário e as duas fases de meiose que se sucedem antes da espermatogênese. Fonte: ZARCO, 2018. -/- Ao início da espermatocitogênese as uniões oclusoras entre as células de Sertoli se abrem por etapas (como as comportas de um submarino) para permitir a passagem das espermatogonias em direção ao centro do túbulo seminífero sem que se estabeleça uma continuidade entre o exterior e o interior da barreira hemato-testicular. Uma vez ultrapassada essa barreira, as sucessivas gerações de espermatogonias, espermatócitos, espermátides e espermatozoides irão se localizar em direção ao interior do túbulo seminífero, em estreita associação com as células de Sertoli. Em consequência, as células de Sertoli dividem o túbulo seminífero em dois compartimentos; o compartimento basal (debaixo das uniões oclusoras das células de Sertoli), ao qual residem as espermatogonias de reserva, e o compartimento adluminal (em direção ao centro do túbulo), cujos espaços entre as células de Sertoli desenvolvem o resto do processo de espermatogênese (meiose e espermatocitogênese). Esse feito é importante porque durante a vida fetal as únicas células germinais existentes eram as espermatogonias de reserva, pelo que os antígenos expressados por gerações mais avançadas (espermatogonias intermediárias, secundárias, espermátides e espermatozoides) não são reconhecidos como próprios do corpo pelo sistema imunológico. Logo, o anterior implica que deve existir uma barreira entre eles e o sangue para evitar um ataque imunológico. Em todas as etapas da espermatogênese, as células de Sertoli atuam como células de suporte para as células germinais, que sempre permanecem recoberta pela membrana das células de Sertoli. Também atuam como células nutricionais já que proporcionam o meio em que as células germinais se desenvolvem e maturam, assim como as substâncias que regulam e sincronizam as sucessivas divisões e transformações das células germinais. As células de Sertoli produzem hormônios, como estrógenos e inibina que atuam sobre a hipófise para regular a secreção das gonadotropinas que controlam a espermatogênese. As células de Leydig que residem no exterior do túbulo seminífero também são importantes para a espermatogênese: produzem a testosterona que estimula e mantém a espermatogênese, bem como serve como substrato sobre o qual atua como aromatizador das células de Sertoli para transformá-las em estrógenos. Como supracitado, para seu estudo podemos dividir a espermatogênese em três fase: espermatocitogênese, meiose e espermiogênese (figura 6). Agora, serão descritas cada uma dessas etapas. Em algumas espécies, incluindo no homem, os macrófagos representam o segundo tipo celular intersticial mais numeroso no testículo, depois das células de Leydig. Os macrófagos e vários subtipos de linfócitos são identificados nós testículos de ovinos e ratos. Eles estão intimamente associados com as células de Leydig e atuam juntamente na regulação da esteroidogênese. Figura 6: fluxograma da espermatogênese. -/- Espermatocitogênese -/- A espermatocitogênese, também chamada de etapa proliferativa ou de mitose, consiste numa série de divisões mitóticas sofridas pelas células descendentes de uma espermatogonia de reserva. Uma vez que a célula se divide, abandona o estado de reserva e começa um processo de diferenciação. As espermatogonias de reserva (denominadas espermatogonias A0 na rata ou As nos humanos) são células que existem desde a vida fetal e que permanecem mitoticamente inativas durante a infância. Uma vez que alcançam a puberdade começam a dividir-se em intervalos regulares, e as células filhas podem permanecer como espermatogonias de reserva ou abandonar a reserva e ingressar na dita espermatocitogênese. Uma vez abandonada a reserva, as células filhas que vão se formando em cada divisão permanecem unidas por pontes citoplasmáticas, constituindo um clone que se divide sincronicamente. As células que se formam depois de cada divisão continuam sendo espermatogonias, porém cada geração é ligeiramente diferente da anterior. Na rata, por exemplo, as espermatogonias tipo A0 ao dividir-se originam espermatogonias do tipo A1, que em sucessivas divisões formam espermatogonias dos tipos A2, A3 e A4, as quais, por sua vez, sofrem outra mitose para formar espermatogonias intermediárias e uma mais para formar espermatogonias do tipo B. Essas últimas se diferenciam (sem se dividir) em espermatócitos primários, processo em que termina a fase de espermatocitogênese, que literalmente significa processo de geração de espermatócitos. As espermatogonias tipo A0 são a fonte para a contínua produção de gametas. A metade delas se dividem e formam células iguais (as chamadas células tronco) e a outra metade forma as espermatogonias A1, que sofre novas divisões mitóticas e formam os tipos 2, 3 e 4. O tipo A4 sofre mitose para formar a intermediária (A In), que por mitose, forma a tipo B (figura 6). Esses tipos de espermatogonias podem ser identificadas em evoluções histológicas de acordo com sua organização topográfica na membrana basal dos túbulos seminíferos ou mediante seu conteúdo de heterocromatina. Outra maneira de diferenciação se baseia em marcadores moleculares específicos que distinguem as espermatogonias tronco (A0) das demais, com os fins de isolamento, desenvolvimento in vitro e transplante. As tipo B passam por mitose para formarem os espermatócitos primários; estes iniciam a primeira etapa da meiose formando os espermatócitos secundários; na segunda etapa da divisão meiótica, cada espermatócito secundário se divide e formam as chamadas espermátides. Quando o testículo alcança seu desenvolvimento total, a meiose completa-se e as espermátides originadas se convertem em espermatozoides. Um dos maiores sinais característicos desse fenômeno é o alargamento das espermátides e sua migração em direção ao lúmen do túbulo seminífero (figuras 4, 7 e 8). Figura 7: espermatogonias marcadas por imuno-histoquímica, anticorpo monoclonal TGFa (400 x). Figura 8: fases de divisões meióticas (M), espermatócitos em paquíteno (PA) e espermatócitos secundários (ES). -/- Figura 9: estádio posterior a liberação dos espermatozoides na luz do túbulo. Hematoxilina-eosina (400 x). Mediante as seis divisões mitóticas que ocorrem durante a espermatocitogênese se forma potencialmente um clone de 64 espermatócitos primários a partir de cada espermatogonia A que ingressa sobre o processo. Não obstante, algumas células sofrem apoptose em cada uma das etapas do processo, ao qual o número real formado é menor. Em outras espécies produzem-se um transcurso similar de divisões mitóticas sucessivas durante a espermatocitogênese, embora a nomenclatura utilizada possa ser distinta, por exemplo nos bovinos as duas últimas divisões mitóticas dão origem as espermatogonias de tipo B1 e B2. -/- Meiose -/- Uma vez que as espermatogonias B se diferenciam em espermatócitos primários, esses iniciam a etapa de meiose, com uma nova divisão; desta vez a divisão é do tipo meiótica. Ao completar-se a primeira divisão meiótica (meiose I) se obtém os espermató-citos secundários, que ao sofrer a segunda divisão meiótica (meiose II) dão origem as espermátides. Vale salientar que a meiose é o processo mediante o qual reduz-se a metade do número de cromossomos, pelo que as espermátides que se obtém são células haploides (1n). Os espermatócitos secundários que se formam depois da primeira divisão meiótica contém a metade do número normal de cromossomos, porém a mesma quantidade de DNA já que cada cromossomo é duplo. As espermátides formadas na conclusão da segunda divisão meiótica (figura 7), por sua vez, contém a metade dos cromossomos, e esse já não são duplos, já que se trata de células 1n. Também deve-se enfatizar que durante a meiose é relevante o entrecruzamento dos cromossomos homólogos, pelo que cada espermátide possui uma combinação única e diferente de genes paternos e maternos. Outro ponto que deve ser levado em consideração é que cada espermátide somente possui um cromossomo sexual; a metade das espermátides contém o cromossomo X herdado da mãe do macho que está levando a cabo a espermatogênese e a outra metade contém o cromossomo Y herdado de seu pai. Para cada espermatócito primário que entra no processo de meiose obtém-se cerca de quatro espermátides, pelo qual ao ser completada a meiose potencialmente se poderiam formar até 256 espermátides por cada espermatogonia que abandona a reserva e ingressa na espermatocitogênese. -/- Espermiogênese -/- Durante a espermiogênese, também chamada de fase de diferenciação, as esper-mátides sofrem, sem se dividir, uma metamorfose que as transforma em espermatozoides, os quais finalmente são liberados das células de Sertoli em direção ao lúmen do túbulo seminífero. A espermiogênese é um processo complicado e longo já que a espermátide deve sofrer complexas trocas nucleares, citoplasmáticas e morfológicas que resultam na forma-ção dos espermatozoides. Algumas dessas mudanças incluem a condensação do material nuclear para formação de um núcleo plano e denso, a eliminação do citoplasma para a constituição de uma célula pequena, a formação de uma estrutura especializada denomi-nada acrossomo ou tampa cefálica, e a formação do pescoço e da cauda (flagelo) do esper-matozoide, do que depende a sua motilidade. Durante a maior parte da espermiogênese, as espermátides se mantém com uma estreita associação com as células de Sertoli; logo, chega-se a observar, então, flagelos que se projetam em direção a luz do túbulo que pare-cem sair das células de Sertoli, sendo na realidade os flagelos dos espermatozoides que ainda não tinham sido liberados pelo lúmen. Ao liberar os espermatozoides em direção a luz do túbulo, as células de Sertoli realizam a fagocitose de parte do citoplasma dos espermatozoides (corpos residuais). Também fagocitam os restos de todas as células germinais que sofrem apoptose ou degeneram-se durante a espermatogênese. Credita-se que ao realizar essas funções as células de Sertoli podem fazer uma monitoração eficiente da espermatogênese, o que lhes permitiria emitir sinais para colaborar na regulação desse processo em nível gonodal e a nível sistêmico através da secreção de hormônios como a inibina e o estradiol. Além da inibina e activina, as células de Sertoli sintetizam outras proteínas, como a ABP (proteína ligadora de andrógenos) que serve como uma molécula de transporte de andrógenos dentro dos túbulos seminíferos, ductos deferentes e epidídimo, ou a transfer-rina, que transporta o ferro necessário para a respiração celular. -/- Resultados da espermatogênese -/- O resultado da espermatogênese não significa apenas uma simples multiplicação das células germinais (até 256 espermatozoides a partir de cada espermatogonia A1), senão que através dela são produzidos gametas haploides pequenos, móveis e com grande diversidade genética entre eles, ao mesmo tempo que se mantêm uma reversa de células mãe (espermatogonias A0) a partir das quais se poderiam originar novos ciclos de esper-matogênese durante o resto da vida do animal. -/- Controle hormonal da espermatogênese -/- Como mencionado, o FSH reproduz um importante papel para o estabelecimento das células de Sertoli durante a vida fetal e início da vida pós-natal. O começo da esper-matogênese também é estimulado pelo FSH, que atua sobre as células de Sertoli para estimular sua função e a ativação de sinais dessas células em direção as células germinais, incluindo-as a abandonar a reserva e ingressar na espermatogênese. O FSH, assim mesmo, estimula a mitose durante o resto da espermatogênese e aumenta a eficiência do processo, já que reduz a apoptose e a degeneração de espermatogonias intermediárias e do tipo B. O FSH também estimula as células de Sertoli para produzirem inibina e ABP. Uma vez iniciada a espermatogênese somente requerem níveis baixos de FSH para se mantê-la. As células de Sertoli também devem ser estimuladas pela testosterona para funcio-nar de maneira adequada; se requer também do LH hipofisário: hormônio que estimula as células de Leydig para produzir testosterona. Por sua vez, a secreção de LH e FSH é regulada pelo GnRH hipotalâmico: esse neurohormônio também faz parte do mecanismo de regulação da espermatogênese. A espermatogênese também é modulada em nível local mediante a produção de determinados fatores e interações entre as células. Dentro dos fatores locais podemos mencionar o fator de crescimento parecido com a insulina 1 (IGF-1), o fator de crescimen-to transformante beta (TGF- β), activina, ocitocina e diversas citocinas. Entre as intera-ções celulares existem tanto uniões de comunicação entre as células de Sertoli e as células germinais, como pontes citoplasmáticas entre todas as células germinais que formam o clone de células descendentes de uma espermatogonia A1. Uma vez que as células de Sertoli iniciam sua função na puberdade é possível manter experimentalmente a espermatogênese somente com testosterona, sem ser requeri-dos nenhum outro hormônio. A quantidade de espermatozoides produzidos, no entanto, é maior quando há presença do FSH. Abaixo do estímulo do FSH as células de Sertoli produzem estradiol e inibina, hormônios que geram uma retroalimentação sobre o eixo hipotálamo-hipofisário para a regulação da secreção de gonadotropinas. Em particular, a inibina reduz a secreção de FSH, pelo qual é factível que sirva como um sinal que evite uma excessiva estimulação as células de Sertoli. -/- Ciclo do epitélio seminífero -/- Em cada espécie as espermatogonias de reserva iniciam um novo processo de divi-sões celulares em intervalos fixos: a casa 14 dias no touro; 12 dias no garanhão e a cada 9 dias no cachaço (reprodutor suíno). A nova geração de células que começam a proliferar sobre a base do tubo deslocam-se em direção ao centro do túbulo a geração anterior, que por sua vez deslocam-se as gerações anteriores. Devido as mudanças que vão sofrendo cada geração celular se ajustam a tempos característicos de cada etapa, já que rodas as células em uma determinada seção do túbulo estão sincronizadas entre si pelas células de Sertoli; em cada espécie somente é possível encontrar um certo número de combinações celulares: 14 diferentes combinações no caso da rata, 8 no touro e 6 no ser humano. A sucessão de possíveis combinações até regressar a primeira combinação se conhece como o ciclo do epitélio seminífero. Na maioria das espécies os espermatozoides que são libera-dos em direção a luz do túbulo provém das células que entraram no processo de esperma-togênese quatro gerações antes que a geração que está ingressando nesse momento, pelo que a espermatogênese no touro dura ao redor de 60 dias e um pouco menos em outras espécies domésticas. Significa que os efeitos negativos das alterações na espermatogêne-se podem estar presentes até dois meses depois de que se produziram essas alterações. Como supracitado, geralmente se observa a mesma combinação celular em toda a área de uma determinada secção transversal do túbulo seminífero. No entanto, se fizermos uma série de secções, observa-se que ao longo do túbulo há uma sucessão ordenada de combinações (a primeira em uma determinada secção; a segunda combinação na seguinte secção, e assim sucessivamente em secções subsequentes até regressar a primeira combi-nação. Teremos, então, que ao início da divisão das espermatogonias A1 se produz de forma sincronizada em uma secção do túbulo, e vai-se transmitindo como uma onda peristáltica as secções adjacentes. Esse processo é denominado como onda do epitélio seminífero e graças à esse túbulo seminífero sempre tem secções em todas as etapas da espermatogênese, com o que se alcança uma produção constante de espermatozoides. -/- Alterações da espermatogênese -/- Nas espécies estacionais a espermatogênese, como já mencionado, pode reduzir-se ou inclusive suspender sua atividade fisiológica durante a época não reprodutiva dessas espécimes, porém esse processo fisiológico não pode ser considerado como uma altera-ção. No entanto, a espermatogênese só pode ser alterada pelas enfermidades ou por fatores externos. A principal causa de alterações na espermatogênese é o aumento da temperatura testicular. Por isso, os testículos são localizados na saco escrotal e são “caídos” para fora do corpo como pode-se observar nos bovinos, caprinos, ovinos, caninos e no próprio homem. A temperatura testicular deve estar cerca de 2 a 6 °C abaixo da temperatura corporal normal. As células germinais masculinas são sensíveis ao calor, pelo qual na maioria dos mamíferos os testículos se encontram fora da cavidade abdominal e existe um sofisticado sistema de termorregulação para mantê-los a uma temperatura menor que a corporal. Se a temperatura corporal for elevada ou se os testículos permanecerem na cavidade abdominal, ou ainda se os sistemas termorreguladores do testículo sejam afetados por fatores inflamatórios como edema ou falta de mobilidade testicular dentro do escroto, a temperatura do tecido testicular aumentará e a espermatogênese sofrerá alterações proporcionais ao excesso de temperatura e a duração da elevação. A espermatogênese também pode ser afetada pela exposição a hormônios ou a outras substâncias. É possível que a causa mais comum (sobretudo no homem) seja o uso de esteroides anabólicos, que elevam a concentração de andrógenos na circulação, provo-cando um feedback negativo sobre a secreção de gonadotropinas. Ao deixar de estimular-se o testículo pelas gonadotropinas, este deixará de produzir testosterona, e as concentra-ções de andrógeno exógeno nunca alcançará as altíssimas concentrações de testosterona que normalmente estão presentes a nível do tecido testicular por ser o local onde se produz o hormônio. Também se supõe que diversas substâncias com propriedades estrogênicas derivadas de processos industriais (indústria dos plásticos, hidrocarbonetos etc.) e presentes no ambiente (fatores xenobióticos) podem ser responsáveis pelas alterações na espermatogênese em diversas espécies, entre as quais se inclui o ser humano. -/- • OVOGÊNESE E FOLICULOGÊNESE -/- A ovogênese é o processo seguido pelas células germinais da fêmea para a forma-ção dos óvulos, que são células haploides. Durante a vida fetal as células germinais proliferam-se no ovário por mitose, formando um grande número de ovogonias, algumas das quais se diferenciam em ovócitos primários que iniciam sua primeira divisão meiótica para deter-se na prófase da divisão. Somente alguns desses ovócitos primários retornarão e concluirão a primeira divisão meiótica em algum momento da vida adulta do animal, dando origem a um ovócito secundário e a um corpo polar. O ovócito secundário inicia a sua segunda divisão meiótica, a qual volta a ficar suspensa até receber um estímulo apropriado, já que somente os ovócitos secundários que são ovulados e penetrados por um espermatozoide retornam e concluem a segunda divisão meiótica, dando origem a um óvulo (figura 10). O processo de ovogênese é realizado dentro dos folículos ovarianos, que também tem que sofrer um longo transcurso de desenvolvimento e diferenciação denominado foliculogênese pelo que a ovogênese como tal realiza-se dentro do marco desse último processo. Por essa razão, na seguinte seção descreverei tanto a ovogênese como a folicu-logênese, e a relação que existe entre ambos. Figura 10: representação da ovogênese. Na etapa de proliferação, as células germinais se diferen-ciam por mitose. A meiose I se caracteriza por uma prófase prolongada, ocorrendo a duplicação do DNA. Nas duas divisões, que ocorrem antes da ovulação e depois da fertilização, a quantidade de DNA é reduzida a 1n, com o fim de que a fusão dos pronúcles (singamia) pós-fertilização, seja gerado um zigoto com um número de cromossomos de 2n (diploide). -/- Geração de ovócitos primários e folículos primordiais Tanto a ovogênese como a foliculogênese iniciam-se durante a vida fetal, quando as células germinais primordiais provenientes do saco vitelino colonizam a gônada primitiva e, junto com as células somáticas z organizam-se para a formação dos cordões sexuais secundários, que se desenvolvem principalmente no córtex do ovário. Nesse período, as células germinais que colonizaram o ovário sofrem até 30 divisões mitóticas, proliferando-se até formar milhares ou milhões de ovogonias, que inicialmente formam “ninhos” constituídos cada um deles por um clone de várias ovogonias que descendem da mesma célula precursora e que se mantêm unidas por pontes citoplasmáticas, sincronizan-do suas divisões mitóticas. Nessa etapa alcança-se a máxima população de células germinais no ovário, que antes de nascer se reduzirá drasticamente por apoptose. No ovário do feto humano chegam a haver até sete milhões de células germinais que ao nascimento se reduzem a dois milhões. Os ovários fetais do bovino, de maneira análoga, chegam a ter até 2.100.000 células germinais, que ao nascimento reduzem para 130.000 aproximadamente. A redução no número de ovogonias produz-se ao mesmo tempo que essas células, que vêm dividindo-se por mitose e estão agrupadas em ninhos, iniciam sua primeira divisão meiótica para se transformarem em ovócitos primários: células germinais que se encontram em uma etapa de suspensão (diplóteno) da prófase da primeira divisão meiótica. Nesse período produz-se uma grande proporção de células germinais; as células somáticas dos cordões sexuais, por sua vez, emitem projeções citoplasmáticas que separam a isolam os ovócitos primários sobreviventes, ficando cada um deles rodeados por uma capa de células aplanadas da (pré) granulosa. Ao mesmo tempo em que se forma uma membrana basal entre as células da granulosa e o tecido intersticial do ovário. Ao ovócito primário rodeado de uma capa de células da (pré) granulosa aplanadas e delimita-das por uma membrana basal denomina-se de folículo primordial (figura 11). Nas vacas os folículos primordiais bem formados já estão presentes nos ovários a partir do dia 90 da gestação. A maioria dos folículos primordiais com os que nasce uma fêmea se manterão inativos durante um longo tempo; muitos deles durante toda a vida do animal. Nos folículos primordiais inativos tanto os ovócitos primários como as células da granulosa conservam sua forma original e mantém um metabolismo reduzido estritamente ao mínimo necessário para manter-se viáveis. Por essa razão, ao realizar um corte histológico de qualquer ovário as estruturas mais numerosas que se observam serão os folículos primordiais. No entanto, cada dia da vida de um animal, inclusive desde a vida fetal, um certo número de folículos primordiais reiniciam seu desenvolvimento, e a partir desse momento um folículo exclusivamente pode ter dois destinos: o primeiro, prosseguir seu desenvolvi-mento até chegar a ovular, e o segundo (que é muito mais frequente) encontrar em algum momento condições inadequadas que fazem fronteira com ele para parar seu desenvolvi-mento, levando-o a sofrer atresia e degenerar até desaparecer do ovário. Figura 11: sequência da foliculogênese apresentando as diferentes estruturas que podemos encontrar em cada fase. Fonte: ZARCO, 2018. Culminação da ovogênese A ovogênese somente se completará quando um ovócito primário reinicia a meio-se; completa sua primeira divisão meiótica para formar um ovócito secundário e um primeiro corpo polar e, quando, finalmente sofrer uma segunda divisão meiótica para formar um óvulo e um segundo corpo polar. Os óvulos são as células 1n que constituem os gametas femininos, pouco numerosos, grandes e imóveis. A grande maioria dos ovóci-tos primários, como veremos mais adiante, nunca retomam a meiose e, em consequência, não chegam a formar ovócitos secundários, e muitos dos ovócitos secundários tampouco sofrem uma segunda divisão meiótica, pelo que não chegam a formar os óvulos. Ao longo da vida de uma fêmea, na maioria das espécies, menos de 0,1% dos ovócitos primários (um a cada mil) chega a terminar a ovogênese, dando origem a um óvulo. O supracitado deve-se a que a ovogênese somente pode retomar-se e ser completa-da em ovócitos primários que se encontram dentro dos folículos primordiais que (uma vez ativados) vão alcançando diversas etapas de seu desenvolvimento em momentos precisos aos que encontram as condições ideais de oxigenação, nutrição, vascularização e exposição a fatores parácrinos e a exposição a concentrações de hormônios que se requerem para que o folículo continue em cada etapa de seu desenvolvimento com o processo de foliculogênese até chegar a ovular. Qualquer folículo que não esteja nessas condições ao longo do desenvolvimento sofrerá degeneração e atresia, pelo que o ovócito primário em seu interior nunca chegará ao ponto em que pode retomar a primeira divisão meiótica. No que resta da presente seção revisaremos o processo de foliculogênese em cujo marco se desenvolve a ovogênese; havemos que tomar de conta que essa última se limita ao que ocorre nas células germinais (ovogonia, ovócito primário, secundário e óvulo), pelo qual depende intimamente do desenvolvimento do folículo de que essas células formam parte. Em um princípio a ativação do folículo primordial e o desenvolvimento folicular são independentes das gonadotropinas: não se conhecem os mecanismos precisos median-te os quais um folículo primordial se ativa e reinicia seu desenvolvimento, nem como se decide quais folículos, dentre as dezenas de milhares de ou centenas de milhares presentes em um ovário se reativarão em um dia em particular. A reativação trata-se de uma liberação de influência de fatores inibidores, já que os folículos primordiais se reativam espontaneamente quando cultivados in vitro, isolados do resto do tecido ovariano. Uma vez que um folículo primordial se ativa, inicia-se um longo processo de desenvolvimento que somente depois de vários meses (ao redor de cinco meses no caso dos bovinos) o levará a um estádio em que seu desenvolvimento posterior requer a presença das gonado-tropinas; daí que se diz que as primeiras etapas do desenvolvimento são independentes das gonadotropinas. Durante a fase independente de gonadotropinas, um folículo primordial que tenha sido ativado e tenha começado a crescer; passará primeiro para a etapa de folículo primá-rio, caracterizada por conter um ovócito primário que está rodeado, por sua vez, por uma capa de células da granulosa, que não são planas, e sim cúbicas. Depois, se o folículo continuar crescendo se transformará em um folículo secundário, ao qual as células da granulosa começam a proliferar (aumentando em número) e se organizam em duas ou mais capas que rodeiam o ovócito primário. Entre o ovócito e as células da granulosa que o rodeiam se forma nesta uma zona pelúcida; ainda assim o ovócito mantém contato direto com essas células, mediante o estabelecimento de pontes citoplasmáticas que atravessam a zona pelúcida. Através dessas pontes citoplasmáticas as células da granulosa podem passar nutrientes e informação ao ovócito primário. O volume e o diâmetro do ovócito primário aumentam ao mesmo tempo que as células da granulosa proliferam-se, para incrementar as capas ao redor do ovócito. De maneira gradual o citoplasma do ovócito primário aumenta até 50 vezes seu volume e a proliferação das células continua. Esses folículos que possuem cada vez mais células e portanto mais capas de células da granulosa se denominam folículos secundários. Para evitar confusões, há a necessidade de nomen-clatura ao qual o folículo vá mudando de nome de primordial a primário e logo, de secun-dário, a terciário, por sua vez, o ovócito que encontra-se em seu interior, a todo momento, segue sendo um ovócito primário. Durante a etapa dependente de gonadotropinas, os folículos secundários começam a formar um espaço cheio de líquido, o antro folicular, desse modo se convertem em folí-culos terciários. Com a utilização de outra nomenclatura, a formação do antro marca a transição entre folículos pré-antrais (sem antro) e folículos antrais (com antro). Em algum momento dessa transição entre folículo secundário e terciário, também aparece a depen-dência de folículos em direção as gonadotropinas, pelo qual somente podem seguir crescendo na presença do hormônio luteinizante (LH) e do hormônio folículo estimulante (FSH). Nos bovinos e em outras espécies (para seu estudo), os folículos antrais são dividi-dos em pequenos, médios e grandes. Embora todos eles possuam um antro folicular, dependendo do seu grau de desenvolvimento requerem diferentes concentrações de gona-dotropinas para continuar o crescimento. Os folículos antrais mais pequenos somente re-querem concentrações baixas de LH e FSH, pelo qual podem continuar crescendo em qualquer momento do ciclo estral inclusive em animais que não estão ciclando (fêmeas em anestro pré-puberal, gestacional, lactacional, estacional). Nas etapas posteriores os folículos antrais requerem primeiro concentrações elevadas de FSH, e nas etapas finais somente podem continuar crescendo na presença de pulsos frequentes de LH, pelo qual somente os folículos que encontram-se sob concentrações apropriadas desses hormônios podem seguir crescendo. Por essa razão, nos animais que se encontram em anestro de qualquer tipo somente é possível encontrar folículos antrais pequenos ou médios, segundo a espécie, e nos animais que se encontram ciclando (estro) o maior tamanho folicular encontrado em um determinado dia do ciclo dependerá das concentrações de FSH e LH presentes nesse momento e nos dias anteriores. Um folículo que chega ao estado máximo de desenvolvimento, conhecido como folículo pré-ovulatório, ao final, somente chegará a ovular se for exposto a um pico pré-ovulatório de LH. Como supracitado, cada dia na vida de uma fêmea inicia seu desenvolvimento um certo número de folículos; a grande maioria sofrem atresia, mas depois da puberdade em cada dia do ciclo estral um ou vários folículos vão encontrando ao longo do seu desenvol-vimento concentrações hormonais que lhes permite chegar na etapa de folículo pré-ovula-tório. Somente nestes folículos, e como consequência de um pico pré-ovulatório de LH, se reinicia e completa-se a primeira divisão meiótica do ovócito primário, produzindo duas células distintas. Uma delas é o ovócito secundário, que retém praticamente todo o citoplasma. Contém, assim mesmo, em seu núcleo um par de cromossomos duplos, a outra é o primeiro corpo polar, que é exclusivamente um núcleo com uma quantidade mínima de citoplasma. Na maioria das espécies ovula-se um ovócito secundário que se encontra, então, suspendido na segunda divisão meiótica. Esta segunda divisão meiótica somente reinicia-rá e completarar-se uma vez que o espermatozoide começa a penetrar sob o ovócito secundário. Ao concluir-se a divisão se forma o segundo corpo polar e completa-se a ovogênese com o qual se obtém o óvulo, célula 1n que constitui o gameta feminino. No entanto, o óvulo existe pouco tempo como tal, já que em poucos minutos/horas (depen-dendo da espécie) se produzirá a fusão do núcleo do mesmo (pró-núcleo feminino) com o do espermatozoide (pró-núcleo masculino), com o qual se completa a fertilização e se forma um novo indivíduo (o ovo ou zigoto). -/- Ondas foliculares -/- Como mencionado supra, todos os dias um determinado número de folículos pri-mordiais se ativam e começam a crescer, os quais crescem em um ritmo característico em cada espécie. Isso provoca que em qualquer momento existam nos ovários folículos pri-mordiais (que começam a crescer em alguns dias ou semanas), assim como folículos secundários em diversas etapas do desenvolvimento, os quais iniciaram seu desenvolvi-mento em semanas ou inclusive meses (segundo o grau de desenvolvimento atual). Também em qualquer momento poderá haver folículos antrais nas etapas iniciais de seu desenvolvimento (com antros que já se podem detectar em cortes histológicos mas não são visíveis macroscopicamente). Todos esses folículos chegaram até seu estado de de-senvolvimento atual (primário, secundário ou antral pequeno), independente da etapa do ciclo estral em que sejam observados ou encontrados. Nos bovinos, os folículos que chegam ao início da etapa antral iniciaram seu desenvolvimento cinco meses antes, e todavia requerem ao redor de 42 dias para chegar ao estado pré-ovulatório. Para continuar seu desenvolvimento, os folículos antrais pequenos devem encon-trar concentrações altas de FSH, que os estimulam para prosseguir o crescimento. Cada vez que se produz uma elevação nas concentrações de FSH, esse hormônio estimula o desenvolvimento de um grupo de folículos antrais pequenos, que começaram a crescer muito tempo antes e que o dia da elevação de FSH tenha alcançado o grau de desenvolvi-mento preciso para responder com eficiência a este hormônio, o qual atuará através de seus receptores nas células da granulosa para estimular a produção de estradiol, a secreção de inibina, a produção de líquido folicular e a proliferação das células da granulosa. Um grupo de folículos antrais pequenos é assim recrutado pelo FSH para acelerar seu cresci-mento e aumentar sua produção de estradiol e inibina (figura 12). Mediante um seguimento ultrassonográfico dos ovários é possível identificar pou-cos dias depois um certo número de folículos, que por haver sido recrutados começam um período de crescimento acelerado. Durante alguns dias vários folículos crescem juntos, porém depois um deles é selecionado para continuar crescendo, enquanto que o restante do grupo deixam de fazê-lo e terminam sofrendo atresia. Através da ultrassom é possível identificar o folículo selecionado, agora chamado folículo domi-nante, já que sua trajetória de crescimento sofre um desvio com respeito a seguida pelo restante do grupo. Os folículos que não foram selecionados deixam de crescer e sofrem atresia já que deixam de possuir o suporte gonadotrópico de FSH, uma vez que as concentrações desse hormônio são suprimidos pela inibina e o estradiol produzidos pelo conjunto de folículos que conformam a onda folicular (figura 12), porém o folículo mais desenvolvido do grupo se converterá em dominante. A inibina atua diretamente a nível hipofisário para reduzir a secreção de FSH. Figura 12: onda folicular e relação dos níveis de FSH, estradiol e LH. Fonte: ZARCO, 2018. -/- Figura 13: Recrutamento, seleção e dominação folicular na espécie ovina e influência do FSH e LH nas fases. Fonte: SILVA, E. I. C. da, 2019. -/- A razão pela qual o folículo dominante é capaz de continuar seu desenvolvimento apesar da baixa nas concentrações de FSH é que o folículo é o único que alcançou o grau de progresso necessário para que apareçam os receptores para LH em suas células da granulosa. Esse processo permite ao folículo dominante ser estimulado pela LH, e que requeira baixas concentrações de FSH para manter seu desenvolvimento. A secreção de LH em forma de pulsos de baixa frequência (um pulso a cada quatro a seis horas), característica da fase lútea do ciclo estral; é suficiente para permitir que um folículo dominante continue crescendo por mais dias depois da sua seleção e que mais tarde mantenha-se viável durante alguns dias embora não aumentem de tamanho. Contu-do, se durante o período viável desse folículo não seja finalizada a fase lútea e não diminuam as concentrações de progesterona, o folículo terminará sofrendo atresia devido a exigência de um padrão de secreção acelerada de LH (aproximadamente um pulso por hora) durante o desenvolvimento pré-ovulatório, que somente pode ser produzido com a ausência da progesterona. Uma vez que um folículo dominante sofre atresia deixa de produzir inibina, pelo qual as concentrações de FSH podem elevar-se novamente para iniciar o recrutamento de outro grupo de folículos a partir da qual se origina uma nova onda folicular. Durante o ciclo estral de uma vaca podem gerar-se dois ou três ondas foliculares; somente em raros casos quatro. A etapa de dominância folicular da primeira onda na grande maioria dos casos não coincide com a regressão do corpo lúteo, pelo qual o primei-ro folículo dominante quase invariavelmente termina em atresia. Em algumas vacas o fo-lículo dominante da segunda onda ainda está viável quando se produz a regressão do corpo lúteo e acelera-se a secreção de LH, pelo qual esse segundo folículo dominante se converte em folículo pré-ovulatório e, ao final ovula. Em outros animais o segundo folícu-lo dominante também perde a sua viabilidade antes da regressão do corpo lúteo, por onde nesses animais se inicia uma terceira onda folicular, da qual surge o folículo que finalmen-te ovulará depois de produzir-se a regressão do corpo lúteo. Sem importar a onda em que se origine, uma vez que um folículo dominante é ex-posto a alta frequência de secreção de LH que se produz depois da regressão do corpo lúteo, aumenta ainda mais sua secreção de estradiol até que as altas concentrações desse hormônio comecem a exercer um feedback positivo para a secreção do LH. Isso provoca-rá a aceleração da frequência de secreção do LH até que os pulsos são tão frequentes que começam a ficar por cima e produzir-se o pico pré-ovulatório de LH, que é responsável pela realização da ovulação e a maturação final do ovócito. -/- •___DIFERENÇAS ENTRE ESPERMATOGÊNESE E OVOGÊNESE -/- Enquanto que na fêmea a ovogênese inicia-se durante a vida fetal, no macho a es-permatogênese começa na puberdade. Na fêmea, a partir de um ovócito primário se origi-na um óvulo; no macho, de um espermatócito primário se produzem, teoricamente, quatro espermatozoides. Outra característica interessante é que enquanto a fêmea já conta desde o nasci-mento com todos os ovócitos que necessitará na vida adulta, o macho necessitará chegar a puberdade para iniciar o desenvolvimento das células sexuais, já que ao nascer somente possui gonócitos precursores das células germinais, células de Sertoli e intersticiais. Na vida adulta de uma fêmea, o número de células germinais desaparece paulati-namente. Uma vez iniciada a espermatogênese no macho, a cada ciclo do epitélio seminí-fero as células germinais são renovadas mantendo a provisão para toda a vida reprodutiva. Na fêmea, a meiose sofre duas interrupções em seu transcurso, e no macho é ininterrupta. Figura 14: representação em diagramação comparativa do desenvolvimento da gametogênese. -/- Principais pontos abordados sobre as diferenças entre a gametogênese masculina e feminina: ❙ Na ovogênese a meiose contêm-se em duas ocasiões esperando acontecimentos externos para prosseguir. Já na espermatogênese não existe a suspensão da meiose. ❙ A espermatogênese é um processo contínuo, enquanto que a ovogênese pode completar exclusivamente um óvulo em cada ciclo estral; já que só pode ser completada por mais de um nas espécies que ovulam vários ovócitos no caso das porcas, cadelas, gatas etc. ❙ Na espermatogênese existem células de reserva que permitem a continuação du-rante toda a vida, enquanto que na ovogênese o número de ovócitos primários é limitado. A fêmea somente conta com os que nasceu, e eles não se dividem. ❙ Na espermatogênese obtém-se até 256 espermatozoides para cada espermatogo-nia que inicia o processo, enquanto que na ovogênese somente se obtém um óvulo a partir de cada ovócito primário. ❙ Durante a espermatogênese se produz uma metamorfose que transforma as es-permátides em espermatozoides. Na ovogênese não ocorre um processo análogo. ❙ Na espermatogênese, durante a meiose produzem-se quatro espermátides a partir de cada espermatócito primário. Na ovogênese se produz somente um óvulo a partir de cada ovócito primário; produz, ademais, dois corpos polares. ❙ Todos os óvulos que se produzem durante a ovogênese contém um cromossomo X, enquanto que a metade dos espermatozoides possuem um cromossomo Y e a outra metade um cromossomo X. ❙ Na espermatogênese produzem-se centenas ou dezenas de milhões de esperma-tozoides por dia, enquanto que na ovogênese se produz um ou alguns óvulos a cada ciclo estral. ❙ A espermatogênese produz gametas macroscópicos e com motilidade própria, enquanto que a ovogênese produz gametas grandes e imóveis. -/- REFERÊNCIAS BIBLIOGRÁFICAS -/- ABDEL-RAOUF, Mohammed et al. The postnatal development of the reproductive organs in bullswith special reference to puberty.(Including growth of the hypophysis and the adrenals). Acta endocrinologica, n. Suppl No. 49, 1960. ADONA, Paulo Roberto et al. Ovogênese e foliculogênese em mamíferos. Journal of Health Sciences, v. 15, n. 3, 2013. AERTS, J. M. J.; BOLS, P. E. J. Ovarian follicular dynamics: a review with emphasis on the bovine species. Part I: Folliculogenesis and pre‐antral follicle development. Reproduction in domestic animals, v. 45, n. 1, p. 171-179, 2010. AERTS, J. M. J.; BOLS, P. E. J. Ovarian follicular dynamics. A review with emphasis on the bovine species. Part II: Antral development, exogenous influence and future prospects. Reproduction in domestic animals, v. 45, n. 1, p. 180-187, 2010. ALBERTINI, David F.; CARABATSOS, Mary Jo. Comparative aspects of meiotic cell cycle control in mammals. Journal of molecular medicine, v. 76, n. 12, p. 795-799, 1998. AUSTIN, Colin Russell; SHORT, R. Reproduction in mammals. Cambridge, 1972. BAKER, T. G. Oogenesis and ovulation. In. Reproduction in Mammals I Germ Cells and Fertilization, p. 29-30, 1972. BEARDEN, Henry Joe et al. Reproducción animal aplicada. México: Manual Moderno, 1982. BIGGERS, John D.; SCHUETZ, Allen W. Oogenesis. University Park Press, 1972. BINELLI, Mario; MURPHY, Bruce D. Coordinated regulation of follicle development by germ and somatic cells. Reproduction, Fertility and Development, v. 22, n. 1, p. 1-12, 2009. CHIARINI-GARCIA, Helio; RUSSELL, Lonnie D. High-resolution light microscopic characterization of mouse spermatogonia. Biology of reproduction, v. 65, n. 4, p. 1170-1178, 2001. CHOUDARY, J. B.; GIER, H. T.; MARION, G. B. Cyclic changes in bovine vesicular follicles. Journal of animal science, v. 27, n. 2, p. 468-471, 1968. CLERMONT, Yves; PEREY, Bernard. Quantitative study of the cell population of the seminiferous tubules in immature rats. American Journal of Anatomy, v. 100, n. 2, p. 241-267, 1957. COSTA, DEILER SAMPAIO; PAULA, T. A. R. Espermatogênese em mamíferos. Scientia, v. 4, 2003. CUNNINGHAM, James. Tratado de fisiologia veterinária. Elsevier Health Sciences, 2011. CUPPS, Perry T. (Ed.). Reproduction in domestic animals. Elsevier, 1991. DA SILVA, Emanuel Isaque Cordeiro. Fisiologia Clínica do Ciclo Estral de Vacas Leiteiras: Desenvolvimento Folicular, Corpo Lúteo e Etapas do Estro. 2020. Acervo pessoal. DA SILVA, Emanuel Isaque Cordeiro. Fisiologia da Reprodução Animal: Ovulação, Controle e Sincronização do Cio. 2020. Acervo pessoal. DUKES, Henry Hugh; SWENSON, Melvin J.; REECE, William O. Dukes fisiologia dos animais domésticos. Editora Guanabara Koogan, 1996. EPIFANO, Olga; DEAN, Jurrien. Genetic control of early folliculogenesis in mice. Trends in Endocrinology & Metabolism, v. 13, n. 4, p. 169-173, 2002. ERICKSON, B. H. Development and senescence of the postnatal bovine ovary. Journal of animal science, v. 25, n. 3, p. 800-805, 1966. REFERÊNCIAS BIBLIOGRÁFICAS -/- FELDMAN, Edward C. et al. Canine and feline endocrinology-e-book. Elsevier health sciences, 2014. FUSCO, Giuseppe; MINELLI, Alessandro. The Biology of Reproduction. Cambridge University Press, 2019. GALINA-HIDALGO, Carlos Salvador. A study of the development of testicular function and an evaluation of testicular biopsy in farm animals. 1971. Tese de Doutorado. Royal Veterinary College (University of London). GALLICANO, G. Ian. Composition, regulation, and function of the cytoskeleton in mammalian eggs and embryos. Front Biosci, v. 6, p. D1089-1108, 2001. GILBERT, Scott F. Biología del desarrollo. Ed. Médica Panamericana, 2005. GNESSI, Lucio; FABBRI, Andrea; SPERA, Giovanni. Gonadal peptides as mediators of development and functional control of the testis: an integrated system with hormones and local environment. Endocrine reviews, v. 18, n. 4, p. 541-609, 1997. HAFEZ, Elsayed Saad Eldin; HAFEZ, Bahaa. Reprodução animal. São Paulo: Manole, 2004. HEDGER, Mark P. Testicular leukocytes: what are they doing?. Reviews of reproduction, v. 2, n. 1, p. 38-47, 1997. HUTSON, James C. Testicular macrophages. In: International review of cytology. Academic Press, 1994. p. 99-143. HYTTEL, P. Gametogênese. In. HYTTEL, Poul; SINOWATZ, Fred; VEJLSTED, Morten. Embriologia veterinária. São Paulo: Elsevier Brasil, 2012. JOHNSON, Martin H. Essential reproduction. Nova Jersey: John Wiley & Sons, 2018. JONES, Richard E.; LOPEZ, Kristin H. Human reproductive biology. Academic Press, 2013. KIERSZENBAUM, Abraham L.; TRES, Laura L. Primordial germ cell‐somatic cell partnership: A balancing cell signaling act. Molecular Reproduction and Development: Incorporating Gamete Research, v. 60, n. 3, p. 277-280, 2001. MATZUK, Martin M. et al. Intercellular communication in the mammalian ovary: oocytes carry the conversation. Science, v. 296, n. 5576, p. 2178-2180, 2002. MCLAREN, Anne. Germ and somatic cell lineages in the developing gonad. Molecular and cellular endocrinology, v. 163, n. 1-2, p. 3-9, 2000. MCKINNON, Angus O. et al. (Ed.). Equine reproduction. John Wiley & Sons, 2011. MERCHANT-LARIOS, Horacio; MORENO-MENDOZA, Norma. Onset of sex differentiation: dialog between genes and cells. Archives of medical research, v. 32, n. 6, p. 553-558, 2001. MINTZ, Beatrice et al. Embryological phases of mammalian gametogenesis. Embryological phases of mammalian gametogenesis., v. 56, n. Suppl. 1, p. 31-43, 1960. MORALES, M. E. et al. Gametogénesis. I. Revisión de la literatura, con enfoque en la ovogénesis. Medicina Universitaria, v. 8, n. 32, p. 183-9, 2006. NAKATSUJI, NORIO; CHUMA, SHINICHIRO. Differentiation of mouse primordial germ cells into female or male germ cells. International Journal of Developmental Biology, v. 45, n. 3, p. 541-548, 2002. NILSSON, Eric; PARROTT, Jeff A.; SKINNER, Michael K. Basic fibroblast growth factor induces primordial follicle development and initiates folliculogenesis. Molecular and cellular endocrinology, v. 175, n. 1-2, p. 123-130, 2001. REFERÊNCIAS BIBLIOGRÁFICAS -/- NORRIS, David O.; LOPEZ, Kristin H. The endocrinology of the mammalian ovary. In: Hormones and reproduction of vertebrates. Academic Press, 2011. p. 59-72. PEDERSEN, Torben. Follicle growth in the immature mouse ovary. European Journal of Endocrinology, v. 62, n. 1, p. 117-132, 1969. PINEDA, Mauricio H. et al. McDonald's veterinary endocrinology and reproduction. Iowa state press, 2003. ROSER, J. F. Endocrine and paracrine control of sperm production in stallions. Animal Reproduction Science, v. 68, n. 3-4, p. 139-151, 2001. RUSSELL, Lonnie D. et al. Histological and histopathological evaluation of the testis. International journal of andrology, v. 16, n. 1, p. 83-83, 1993. RÜSSE, I.; SINOWATZ, F. Gametogenese. Lehrbuch der Embryologie der Haustiere, p. 42-92, 1991. SAITOU, Mitinori; BARTON, Sheila C.; SURANI, M. Azim. A molecular programme for the specification of germ cell fate in mice. Nature, v. 418, n. 6895, p. 293-300, 2002. SALISBURY, Glenn Wade et al. Physiology of reproduction and artificial insemination of cattle. WH Freeman and Company., 1978. SAWYER, Heywood R. et al. Formation of ovarian follicles during fetal development in sheep. Biology of reproduction, v. 66, n. 4, p. 1134-1150, 2002. SCARAMUZZI, R. J.; MARTENSZ, N. D.; VAN LOOK, P. F. A. Ovarian morphology and the concentration of steroids, and of gonadotrophins during the breeding season in ewes actively immunized against oestradiol-17β or oestrone. Reproduction, v. 59, n. 2, p. 303-310, 1980. SEIDEL JR, G. E. et al. Control of folliculogenesis and ovulation in domestic animals: puberal and adult function. In: 9th International Congress on Animal Reproduction and Artificial Insemination, 16th-20th June 1980. II. Round tables. Editorial Garsi., 1980. p. 11-16. SKINNER, Michael K. Cell-cell interactions in the testis. Endocrine Reviews, v. 12, n. 1, p. 45-77, 1991. SMITZ, J. E.; CORTVRINDT, Rita G. The earliest stages of folliculogenesis in vitro. Reproduction, v. 123, n. 2, p. 185-202, 2002. SORENSEN, Anton Marinus. Reproducción animal: principios y prácticas. México, 1982. SUTOVSKY, Peter; MANANDHAR, Gaurishankar. Mammalian spermatogenesis and sperm structure: anatomical and compartmental analysis. In. The sperm cell: Production, maturation, fertilization, regeneration, p. 1-30, 2006. TAZUKE, Salli I. et al. A germline-specific gap junction protein required for survival of differentiating early germ cells. Development, v. 129, n. 10, p. 2529-2539, 2002. VAN STRAATEN, H. W. M.; WENSING, C. J. G. Leydig cell development in the testis of the pig. Biology of Reproduction, v. 18, n. 1, p. 86-93, 1978. TURNBULL, K. E.; BRADEN, A. W. H.; MATTNER, P. E. The pattern of follicular growth and atresia in the ovine ovary. Australian Journal of Biological Sciences, v. 30, n. 3, p. 229-242, 1977. WASSARMAN, Paul M. Gametogenesis. Londres: Academic Press, 2012. WROBEL, K.-H.; SÜß, Franz. Identification and temporospatial distribution of bovine primordial germ cells prior to gonadal sexual differentiation. Anatomy and embryology, v. 197, n. 6, p. 451-467, 1998. REFERÊNCIAS BIBLIOGRÁFICAS -/- ZARCO, L. Gametogénese. In. PORTA, L. R.; MEDRANO, J. H. H. Fisiología reproductiva de los animales domésticos. Cidade do México: FMVZ-UNAM, 2018. ZIRKIN, Barry R. et al. Endocrine and Paracrine Regulation of Mammalian Spermatogenesis. In: Hormones and Reproduction of Vertebrates. Academic Press, 2011. p. 45-57. -/- REALIZAÇÃO -/- . (shrink)

A new theory that naturalizes biological function is explained and compared with earlier etiological and causal role theories. Etiological theories explain functions from how they are caused over their evolutionary history. Causal role theories analyze how functional mechanisms serve the current capacities of their containing system. The new proposal unifies the key notions of both kinds of theories, but goes beyond them by explaining how functions in an organism can exist as factors with autonomous causal efficacy. The goal-directedness and normativity (...) of functions exist in this strict sense as well. The theory depends on an internal physiological or neural process that mimics an organism’s fitness, and modulates the organism’s variability accordingly. The structure of the internal process can be subdivided into subprocesses that monitor specific functions in an organism. The theory matches well with each intuition on a previously published list of intuited ideas about biological functions, including intuitions that have posed difficulties for other theories. (shrink)

The current study is a pilot trial to examine the effects of a nonelective, classroom-based, teacher-implemented, mindfulness meditation intervention on standard clinical measures of mental health and affect in middle school children. A total of 101 healthy sixth-grade students (55 boys, 46 girls) were randomized to either an Asian history course with daily mindfulness meditation practice (intervention group) or an African history course with a matched experiential activity (active control group). Self-reported measures included the Youth Self Report (YSR), a modified (...) Spielberger State-Trait Anxiety Inventory, and the Cognitive and Affective Mindfulness Measure –Revised. Both groups decreased significantly on clinical syndrome subscales and affect but did not differ in the extent of their improvements. Meditators were significantly less likely to develop suicidal ideation or thoughts of self-harm than controls. These results suggest that mindfulness training may yield both unique and non-specific benefits that are shared by other novel activities. (shrink)

Precision Medicine is driven by the idea that the rapidly increasing range of relatively cheap and efficient self-tracking devices make it feasible to collect multiple kinds of phenotypic data. Advocates of N = 1 research emphasize the countless opportunities personal data provide for optimizing individual health. At the same time, using biomarker data for lifestyle interventions has shown to entail complex challenges. In this paper, we argue that researchers in the field of precision medicine need to address the performative dimension (...) of collecting data. We propose the fun-house mirror as a metaphor for the use of personal health data; each health data source yields a particular type of image that can be regarded as a ‘data mirror’ that is by definition specific and skewed. This requires competence on the part of individuals to adequately interpret the images thus provided. (shrink)

A naturalistic theory of intentionality is proposed that differs from previous evolutionary and tracking theories. Full-blown intentionality is constructed through a series of evolvable refinements. A first, minimal version of intentionality originates from a conjectured internal process that estimates an organism’s own fitness and that continually modifies the organism. This process produces the directedness of intentionality. The internal estimator can be parsed into intentional components that point to components of the process that produces fitness. It is argued that such intentional (...) components can point to mistaken or non-existing entities. Different Fregian senses of the same reference correspond to different components that have different roles in the estimator. Intentional components that point to intentional components in other organisms produce directedness towards semi-abstract entities. Finally, adding a general, population-wide means of communication enables intentional components that point to fully abstract entities. Intentionality thus naturalized has all of its expected properties: being directed; potentially making errors; possibly pointing to non-existent, abstract, or rigid entities; capable of pointing many-to-one and one-to-many; distinguishing sense and reference; having perspective and grain; and having determinate content. Several examples, such as ‘swampman’ and ‘brain-in-a-vat’, illustrate how the theory can be applied. (shrink)

This paper provides a retrospective and prospective overview of TU Delft’s approach to engineering ethics education. For over twenty years, the Ethics and Philosophy of Technology Section at TU Delft has been at the forefront of engineering ethics education, offering education to a wide range of engineering and design students. The approach developed at TU Delft is deeply informed by the research of the Section, which is centered around Responsible Research and Innovation, Design for Values, and Risk Ethics. These theoretical (...) approaches are premised on the notion that technologies are inherently value-laden, and as such contain the possibility of fostering or hindering moral values. Each of these approaches encourages students to take a proactive attitude with respect to their projects and profession, thinking creatively about – and taking responsibility for – how to both prevent harm and do good via the technologies they help develop. To explain how this is put into practice, this paper sketches a brief history of ethics teaching at TU Delft, outlines current activities, and presents future plans for Bachelor and Master’s level engineering ethics education at TU Delft. (shrink)

The causal efficacy of a material system is usually thought to be produced by the law-like actions and interactions of its constituents. Here, a specific system is constructed and explained that produces a cause that cannot be understood in this way, but instead has novel and autonomous efficacy. The construction establishes a proof-of-feasibility of strong emergence. The system works by utilizing randomness in a targeted and cyclical way, and by relying on sustained evolution by natural selection. It is not vulnerable (...) to standard arguments against strong emergence, in particular ones that assume that the physical realm is causally closed. Moreover, it does not suffer from epiphenomenalism or causal overdetermination. The system uses only standard material components and processes, and is fully consistent with naturalism. It is discussed whether the emergent cause can still be viewed as ‘material’ in the way that term is commonly understood. (shrink)

The purpose of this article is to show a structural relationship in Dutch between sentences with the main verb "duren" (last) and specifying complements such as een week (a week) or "drie kwartier" (three quarters of an hour) on the one hand, and sentences with Duration Measuring Adverbials such as "gedurende een week" (for a week), "gedurende die week" (lit: for that week) on the other.

A recently developed computational and neurobiological theory of phenomenal consciousness is applied to a series of persistent philosophical problems of consciousness (in recent formulations by Tye, Searle, and Chalmers). Each problem has a clear solution according to this theory, as is briefly explained here. A slightly modified version of this paper can be found as Chapter 16 ('Philosophical problems of consciousness') in my book 'The estimator theory of life and mind: how agency and consciousness can emerge', see VANTET-8 at philpapers (...) . (shrink)

The origin and development of consciousness is poorly understood. Although it is clearly a naturalistic phenomenon evolved through Darwinian evolution, explaining it in terms of physicochemical, neural, or symbolic mechanisms remains elusive. Here I propose that two steps had to be taken in its evolution. First, living systems evolved an intrinsic goal-directedness by internalizing Darwinian fitness as a self-estimated fitness. The self-estimated fitness participates in a feedback loop that effectively produces intrinsic meaning in the organism. Second, animals with advanced nervous (...) systems evolved a special form of communication that modifies the way each partner estimates fitness. The resulting change in intrinsic meaning is experienced subjectively as a primary form of consciousness. This primary form is subsequently used to generate, partly through internalized dialogue, more complex forms of consciousness, such as consciousness of the natural and social worlds, consciousness of the self, and language-dependent forms of consciousness. An updated version of the theory in this paper can be found as Chapter 12 ('Consciousness') in my book 'The estimator theory of life and mind: how agency and consciousness can emerge', see VANTET-8 at philpapers . (shrink)

Recently developed extensions of evolutionary theory are used to explain the human self as an evolved, unitary, and purposeful phenomenon. A basic mechanism that can generate life's agency and goal-directedness is combined with mechanisms that can account for awareness by and of the self, and for the social characteristics of humans. The new theory is largely consistent with major existing theories of the self, in particular theories centred on self-esteem, self-determination theory, and terror management theory. It can therefore be regarded (...) as a meta-theory that brings these theories, and related ones, within a common evolutionary framework. The theory suggests two primary dimensions of the self, the depth of awareness of the self and the social extent of the self. A revised and updated version of this paper can be found as Chapter 13 ('The human self') in my book 'The estimator theory of life and mind: how agency and consciousness can emerge', see VANTET-8 at philpapers . (shrink)

This book provides a comprehensive overview of my recent theoretical work that aims to explain some of the more puzzling properties of life and mind, in particular agency, goal-directedness and consciousness. It contains published papers as well as new material. Table of contents: Preface - PART I: GROUNDWORK - 1. Introduction - 2. The basic mechanism - 3. Inclusive and extensive fitness - 4. Components of F and X - 5. The consequences: a preview - PART II: LIFE - 6. (...) What qualifies as life? - 7. Biological meaning - 8. Biological functions - PART III: MIND - 9. Minimal agency, goal-directedness and value - 10. Intentionality and meaning - 11. Language - 12. Consciousness - 13. The human self - PART IV: PHILOSOPHY - 14. Strong emergence - 15. The real, the true and the good - 16. Philosophical problems of consciousness - Epilogue - Appendix A: Summaries of computational simulations - Appendix B: Examples of minimal intentionality - References. -/- . (shrink)

Achieving space situational awareness requires, at a minimum, the identification, characterization, and tracking of space objects. Leveraging the resultant space object data for purposes such as hostile threat assessment, object identification, and conjunction assessment presents major challenges. This is in part because in characterizing space objects we reference a variety of identifiers, components, subsystems, capabilities, vulnerabilities, origins, missions, orbital elements, patterns of life, operational processes, operational statuses, and so forth, which tend to be defined in highly heterogeneous and sometimes inconsistent (...) ways. The Space Domain Ontologies are designed to provide a consensus-based realist framework for formulating such characterizations in a way that is both consistent and computable. Space object data are aligned with classes and relations in a suite of ontologies built around the existing Space Object Ontology. They are stored in a dynamically updated Resource Description Framework triple store, which can be queried to support space situational awareness and the needs of spacecraft operators and analysts. This paper provides an overview of the Space Domain Ontologies and their development and use. It presents the motivation for and advantages of the Space Domain Ontologies, including the benefits they provide for enhancing and maintaining long-term space situational awareness. (shrink)

Objective: To examine the current ethical review process of ethics committees in a non-pharmacological trial from the perspective of a clinical investigator.Design: Prospective collection of data at the Study Centre of the German Surgical Society on the duration, costs and administrative effort of the ERP of a randomised controlled multicentre surgical INSECT Trial between November 2003 and May 2005.Setting: Germany.Participants: 18 ethics committees, including the ethics committee handling the primary approval, responsible overall for 32 clinical sites throughout Germany. 8 ethics (...) committees were located at university medical schools and 10 at medical chambers. Duration was measured as days between submission and receipt of final approval, costs in euros and administrative effort by calculation of the product of the total number of different types of documents and the mean number of copies required .Results: The duration of the ERP ranged from 1 to 176 days. The median duration was 26 days at MSUs compared with 34 days at medical chambers. The total cost was €2947. 1 of 8 ethics committees at universities and 8 of 10 at medical chambers charged a median fee of €162 . The administrative effort for primary approval was 30. Four ethics committees required a higher administrative effort for secondary approval .Conclusion: The ERP for non-pharmacological multicentre trials in Germany needs improvement. The administrative process has to be standardised: the application forms and the number and content of the documents required should be identical or at least similar. The fees charged vary considerably and are obviously too high for committees located at medical chambers. However, the duration of the ERP was, with some exceptions, excellent. A centralised ethics committee in Germany for multicentre trials such as the INSECT Trial can simplify the ERP for clinical investigators in and outside the country. (shrink)

Background: Critically ill patients often require complex clinical care by highly trained staff within a specialized intensive care unit (ICU) with advanced equipment. There are currently limited data on the costs of critical care in low-and middle-income countries (LMICs). This study aims to investigate the direct-medical costs of key infectious disease (tetanus, sepsis, and dengue) patients admitted to ICU in a hospital in Ho Chi Minh City (HCMC), Vietnam, and explores how the costs and cost drivers can vary between the (...) different diseases. -/- Methods: We calculated the direct medical costs for patients requiring critical care for tetanus, dengue and sepsis. Costing data (stratified into different cost categories) were extracted from the bills of patients hospitalized to the adult ICU with a dengue, sepsis and tetanus diagnosis that were enrolled in three studies conducted at the Hospital for Tropical Diseases in HCMC from January 2017 to December 2019. The costs were considered from the health sector perspective. The total sample size in this study was 342 patients. -/- Results: ICU care was associated with significant direct medical costs. For patients that did not require mechanical ventilation, the median total ICU cost per patient varied between US$64.40 and US$675 for the different diseases. The costs were higher for patients that required mechanical ventilation, with the median total ICU cost per patient for the different diseases varying between US$2,590 and US$4,250. The main cost drivers varied according to disease and associated severity. -/- Conclusion: This study demonstrates the notable cost of ICU care in Vietnam and in similar LMIC settings. Future studies are needed to further evaluate the costs and economic burden incurred by ICU patients. The data also highlight the importance of evaluating novel critical care interventions that could reduce the costs of ICU care. (shrink)

This paper is a study about Philadelphia’s comprehensive user engagement sites (CUESs) as the authors address and examine issues related to the upcoming implementation of a CUES while seeking solutions for its disputed questions and plans. Beginning with the federal drug schedules, the authors visit some of the medical and public health issues vis-à-vis safe injection facilities (SIFs). Insite, a successful Canadian SIF, has been thoroughly researched as it represents a paradigm for which a Philadelphia CUES can expand upon. Also, (...) the existing criticisms against SIFs are revisited while critically unpackaged and responded to in favor of the establishment. In the main section, the authors propose the layout and services of the upcoming CUES, much of which would be in congruent to Vancouver’s Insite. On the other hand, the CUES would be distinct from Insite, as the authors emphasize, in that it will offer an information center run by individuals in recovery and place additional emphasis on early education for young healthcare professionals by providing them a platform to work at the site. The paper will also briefly investigate the implementation of a CUES site under an ethical scope of the Harm Reduction Theory. Lastly, the authors recommend some strategic plans that the Philadelphia City government may consider employing at this crucial stage. (shrink)

Mindfulness training has been used to improve emotional wellbeing in early adolescents. However, little is known about treatment outcome moderators, or individual differences that may differentially impact responses to treatment. The current study focused on gender as a potential moderator for affective outcomes in response to school-based mindfulness training. Sixth grade students (N = 100) were randomly assigned to either the six weeks of mindfulness meditation or the active control group as part of a history class curriculum. Participants in the (...) mindfulness meditation group completed short mindfulness meditation sessions four to five times per week, in addition to didactic instruction (Asian history). The control group received matched experiential activity in addition to didactic instruction (African history) from the same teacher with no meditation component. Self-reported measures of emotional wellbeing/affect, mindfulness, and self-compassion were obtained at pre and post intervention. Meditators reported greater improvement in emotional wellbeing compared to those in the control group. Importantly, gender differences were detected, such that female meditators reported greater increases in positive affect compared to females in the control group, whereas male meditators and control males displayed equivalent gains. Uniquely among females but not males, increases in self-reported self-compassion were associated with improvements in affect. These findings support the efficacy of school-based mindfulness interventions, and interventions tailored to accommodate distinct developmental needs of female and male adolescents. (shrink)

Een vrije en veerkrachtige samenleving ontstaat niet vanzelf en blijft niet vanzelf bestaan. In dit themanummer verkennen we de publieke onderwijstaak van het hoger beroepsonderwijs om studenten te onderwijzen de gemeenschappelijke wereld én het publieke gesprek over die wereld centraal te stellen. Met dit themanummer willen wij iets tegenover het vigerende marktdenken zetten. We laten ons hierbij inspireren door het gedachtegoed van Hannah Arendt (1906–1975). Ze heeft uitgebreid geschreven over ‘het publieke’. Ze verbindt de inzet van wetenschappelijke kennis en technologie (...) met het politieke vraagstuk: willen we daadwerkelijk leven in de wereld die we aan het scheppen zijn? Arendts gedachtegoed biedt volop handvatten om op verschillende niveaus van het hoger beroepsonderwijs deze taak te doordenken en invulling te geven. (shrink)

This book is a thesis submitted to the Faculty of Arts of the University of Utrecht. It was prepared under the supervision of Prof. Dr. H. Schultink. I would like to express my gratitude to him for his criticisms of earlier versions which led to many improvements, in particular with respect to the exposition of the argument. To my co-referent Dirk van Dalen, reader in the Department of Philo sophy (,Centrale Interfaculteit') of the University of Utrecht, I am greatly indebted (...) for his valuable and fruitful suggestions about problems relevant to both linguistics and logic. Several ideas developed in this study owe their present concrete form to our many discussions. This thesis originates in syntactic research into the Aspects carried out in 1967 under the supervision of Albert Kraak, professor at the University of Nijmegen, who ever since gave much attention to my work in progress. I am very grateful to him for his careful and stimulating criticism as well as for the continuous support he gave me during these years. The present study closely relates to the work of my colleague Wim Klooster with regard to both its theoretical framework and its subject matter. Our joint work on the measurement of duration in Dutch is an integral part of the argument. I have greatly profited from the numerous discussions we have had. (shrink)

Initial responses to questionnaires used to assess participants' understanding of informed consent for malaria vaccine trials conducted in the United States and Mali were tallied. Total scores were analyzed by age, sex, literacy (if known), and location. Ninety-two percent (92%) of answers by United States participants and 85% of answers by Malian participants were correct. Questions more likely to be answered incorrectly in Mali related to risk, and to the type of vaccine. For adult participants, independent predictors of higher scores (...) were younger age and female sex in the United States, and male sex in Mali. Scores in the United States were higher than in Mali (P = 0.005). Despite this difference participants at both sites were well informed overall. Although interpretation must be qualified because questionnaires were not intended as research tools and were not standardized among sites, these results do not support concerns about systematic low understanding among research participants in developing versus developed countries. (shrink)

Thе оutbrеаk оf thе соrоnаvirus disеаsе 2019 (СОVID-19) саusing milliоns оf pеоplе tо bе infесtеd hаs pоsеd mаjоr publiс hеаlth аnd gоvеrnаnсе сhаllеngеs. This study еvаluаtеs thе еxtеnt tо whiсh thе unаvаilаbility оf intеrnеt fоr сhildrеn tо lеаrn оnlinе during thе pаndеmiс аffесts pаrеntаl psyсhоlоgiсаl wеllbеing. Wе find thаt pаrеnts hаving nо intеrnеt fоr thеir сhildrеn tо lеаrn оnlinе during tо thе pаndеmiс аrе 40.37, 47.22, 43.68, аnd 46.90 pеrсеntаgе pоints mоrе likеly tо fееl аnxiоus, wоrriеd, displеаsеd, аnd dеprеssеd еvеry (...) dаy. Thе study саlls fоr thе еxpаnsiоn оf suppоrts fоr сhildrеn аnd fаmiliеs during thе pаndеmiс, еspесiаlly fоr disprоpоrtiоnаtеly аffесtеd соmmunitiеs. (shrink)

(Report assembled for the Workshop of the AMIA Working Group on Formal Biomedical Knowledge Representation in connection with AMIA Symposium, Washington DC, 2005.) Best practices in ontology building for biomedicine have been frequently discussed in recent years. However there is a range of seemingly disparate views represented by experts in the field. These views not only reflect the different uses to which ontologies are put, but also the experiences and disciplinary background of these experts themselves. We asked six questions related (...) to biomedical ontologies to what we believe is a representative sample of ontologists in the biomedical field and came to a number conclusions which we believe can help provide an insight into the practical problems which ontology builders face today. (shrink)

In lieu of an abstract, here is a brief excerpt of the content:Comments on “Moral Complicity in Induced Pluripotent Stem Cell Research”W. Malcolm Byrnes, Ph.D. and Edward J. FurtonIn his article titled “Moral Complicity in Induced Pluripotent Stem Cell Research,” Mark T. Brown (2009) unfortunately mischaracterizes my ethical analysis of the use of induced pluripotent stem (iPS) cells for replacement therapies, or treatments (Byrnes 2008). In my paper, which Brown cites, I argue that, just as it is ethically acceptable for (...) parents to allow their children and themselves to be immunized using vaccines produced by cell lines derived from human fetuses aborted in the past, it is also acceptable for persons in the future to benefit from treatments that use iPS cells validated using human embryonic stem (ES) cell lines [End Page 202] derived in the past. The assumption I make is that iPS cells would have to be shown to be functionally equivalent to human ES cells—i.e., validated—before they could be used for cell replacement treatments. (If it turns out that this assumption is incorrect, and primate or even mouse ES cells can be used for the validation, then all residual ethical problems will disappear and there will be no ethical problems whatsoever associated with iPS cells.) I wrote:... [I]n both cases, the origin of the treatment is in a one-time event: either the one-time use of aborted fetuses to obtain cell lines (e.g., MRC-5 and WI- 38) to grow weakened virus strains for vaccine production, or the one-time destruction of human embryos to validate iPS cells, which then effectively replace embryonic stem cells. In the latter case, if no additional embryonic stem cell lines are derived, then derivation of the existing lines could be considered a “one-time” event in the past, albeit an event that extended over a several-year period(Byrnes 2008, p. 287, emphasis added).Note the phrase “if no additional embryonic stem cell lines are derived.” The derivation of ES cell lines inherently involves destruction of embryos; indeed, that is why many people, including me, are opposed to human ES cell research. In my article, I am arguing that, if no additional ES cell lines are derived, then no additional human embryos will be destroyed, and the destruction of human embryos will lie in the past. In this case, embryo destruction could be considered a past event, just as the abortion of a human fetus from which vaccine-producing cell lines were derived is a past, albeit tragic, event.In the process of building his argument that proponents of iPS cell research are morally complicit in embryo destruction, Brown (2009, p. 15) casts me as being in favor of the “derivation of new embryonic stem [cell lines].” This is the exact opposite of my position. In fact, I am opposed to further destruction of human embryos. I believe that the hundreds of ES cell lines already in existence are more than sufficient to validate iPS cells and so no additional lines need to be derived. This means that no additional human embryos will need to be destroyed.Apparently based on the misperception that I support future destruction of human embryos, Brown concludes that “Byrnes’s endorsement of ongoing iPSC validation studies would seem to implicate him and those who follow his lead in formal and material complicity in what they perceive as moral evil” (p. 16). He writes that “explicit formal complicity would attach because he [Byrnes] knowingly and intentionally recommends that embryos be killed in order to facilitate a transition to a future in which no more embryos need be destroyed” (p. 16). Additionally, my “followers” and I would be guilty of “proximate material complicity” as well as “remote material complicity” (p. 16). Unfortunately, this broad condemnation is based on a misconception of my actual position.An additional problem involves Brown’s use of a quotation he attributes to me: [End Page 203]Once embryonic stem cells are used to successfully validate iPS cells, they will no longer be needed and their association with iPS cells will lie in the past. Is there not an element of sadness and resignation in accepting something (iPS cells) associated with an unjust act (destruction of an... (shrink)

Es werden vier verbreitete Verwendungsweisen des Wortes ‘Argument’ beschrieben, an Beispielen erläutert und dann schrittweise expliziert. Die wichtigsten Explikata sind: ‘eine Satzfolge x ist ein deskriptives Argument in Standardform’, ‘ein deskriptives Argument x in Standardform ist bei der subjektiven Wahrscheinlichkeitsverteilung p stark (bzw. schwach)’, ‘ein Aussagesatz x ist bei der subjektiven Wahrscheinlichkeitsverteilung p ein Argument für (bzw. gegen) einen Aussagesatz y’, ‘ein geordneter Tripel x von deskriptiven Argumenten in Standardform, von Argumentebenen und von Argumentsträngen ist eine deskriptive Argumenthierarchie in Standardform’, (...) ‘eine deskriptive Argumenthierarchie x in Standardform ist gültig (bzw. ungültig; stichhaltig; konsistent; inkonsistent; sichtlich zirkelhaft; stark (bzw. schwach) bei der subjektiven Wahrscheinlichkeitsverteilung p)’. (shrink)

Objectives. The purpose of this study was to conduct the first randomized controlled trial (RCT) to evaluate the effectiveness of a second-generation mindfulness-based intervention (SG-MBI) for treating fibromyalgia syndrome (FMS). Compared to first generation mindfulness-based interventions, SG-MBIs are more acknowledging of the spiritual aspect of mindfulness. Design. A RCT employing intent-to-treat analysis. Methods. Adults with FMS received an 8-week SG-MBI known as meditation awareness training (MAT; n = 74) or an active control intervention known as cognitive behaviour theory for groups (...) (n = 74). Assessments were performed at pre-, post-, and 6-month follow-up phases. Results. Meditation awareness training participants demonstrated significant and sustained improvements over control group participants in FMS symptomatology, pain perception, sleep quality, psychological distress, non-attachment (to self, symptoms, and environment), and civic engagement. A mediation analysis found that (1) civic engagement partially mediated treatment effects for all outcome variables, (2) non-attachment partially mediated treatment effects for psychological distress and sleep quality, and (3) non-attachment almost fully mediated treatment effects for FMS symptomatology and pain perception. Average daily time spent in meditation was found to be a significant predictor of changes in all outcome variables. Conclusions. Meditation awareness training may be a suitable treatment for adults with FMS and appears to ameliorate FMS symptomatology and pain perception by reducing attachment to self. (shrink)

Niettegenstaande de tendens van het failliet van het multiculturalisme is multiculturele dialoog niet weg te denken in een zich globaliserende wereld. Taylor, Gadamer, Honneth en Kymlicka hebben een bijdrage geleverd op het vlak van de erkenning van identiteit, respect en waardering van verschil. Wij voeren het argument aan dat bovenstaande auteurs niet ontsnappen aan het postmodernistisch dilemma van zelfautonomie en slachtofferschap. Dit komt doordat zij in hun rationale vertrekken van het afzonderlijke subject en deze situeren in een ruimte-tijd waarin de (...) tijd slechts een historische rol heeft en de ruimte geen actieve rol speelt. Tegenover deze uitvloeisels van het postmodern denken stellen wij het eco-communau-tarisme. Vanuit de vaststelling dat het individu denkt, spreek en handelt in de context van zijn taal en cultuur en dus vanuit zijn gemeenschap, situeren wij dit subject en de gemeenschap tevens in een particulier territorium of het ecotoop. Door middel van Hacking’s sociaal constructivisme, het Leibniziaanse meerwereldenbeeld en het biologische paradigma als nieuw denkkader, structureren wij de gemeenschap volgens een cyclisch en een lineair tijdverloop. Het cyclische waarborgt de traditie van een gemeenschap, het lineaire doet de gemeenschap evolueren naar een moreel betere toekomst en heeft een transcendent statuut. Het eco-communautarisme biedt het kader voor een kwalitatieve evolutie van individuen en gemeenschappen. Het normerend aspect hiervan is de pluriforme en multiculturele dialoog. (shrink)

Betrachtet man den Gebrauch der Worte ‘Moral’ und ‘Vernunft’ etwas genauer, so stellt man fest, dass nicht klar ist, was sie bezeichnen bzw. wie Moral und Vernunft zusammenhängen. In dem Buch ‘Rationalität in der Angewandten Ethik’, in dem sich verschiedene Autoren die Aufgabe gestellt haben, diese Umstände in das Licht der Betrachtung zu rücken, finden wir Fragen darüber, wie “Moral”, “Angewandte Ethik” und “Vernunft” (auch in der Anwendung) zu verstehen und zu vereinen sind.

Exploratory factor analysis (EFA) of the Psychopathic Personality Inventory (PPI; S. O. Lilienfeld, 1990; S. O. Lilienfeld & B. P. Andrews, 1996) with a community sample has suggested that the PPI subscales may comprise 2 higher order factors (S. D. Benning, C. J. Patrick, B. M. Hicks, D. M. Blonigen, & R. F. Krueger, 2003). However, substantive and structural evidence raises concerns about the viability of this 2-factor model, particularly in offender populations. The authors attempted to replicate the S. D. (...) Benning et al. 2-factor solution using a large (N= 1,224) incarcerated male sample. Confirmatory factor analysis of this model resulted in poor model fit. Similarly, using the same EFA procedures as did S. D. Benning et al., the authors found little evidence for a 2-factor model. When they followed the recommendations of J.-W. van Prooijen and W. A. van der Kloot (2001) for recovering EFA solutions, model fit results provided some evidence that a 3-factor EFA solution could be recovered via confirmatory factor analysis. (shrink)

This book presents Robert S. Hartman’s formal theory of value and critically examines many other twentieth century value theorists in its light, including A.J. Ayer, Kurt Baier, Brand Blanshard, Paul Edwards, Albert Einstein, William K. Frankena, R.M. Hare, Nicolai Hartmann, Martin Heidegger, G.E. Moore, P.H. Nowell-Smith, Jose Ortega y Gasset, Charles Stevenson, Paul W. Taylor, Stephen E. Toulmin, and J.O. Urmson.

RELAÇÃO E EFEITOS BIOQUÍMICO-NUTRICIONAIS SOBRE OS CISTOS OVARIANOS EM VACAS Emanuel Isaque Cordeiro da Silva Departamento de Agropecuária – IFPE Campus Belo Jardim [email protected] ou [email protected] WhatsApp: (82)98143-8399 11. CISTOS OVÁRICOS Os cistos são cavidades anormais que às vezes possuem conteúdo de fluido biológico, ou podem ser cavidades ocas, com paredes sólidas refratárias à maioria dos compostos endógenos. Formam-se como alterações patológicas das células luteais ou foliculares do estroma ovárico. A presença de cistos altera o ciclo estral e obriga a (...) realização de tratamentos exógenos para remover o mesmo, fazendo com que a atividade cíclica da gônada retome sua normalidade (HATLER, et al. 2006). Alguns fatores de origem nutricional, tanto por deficiência de alguns compostos, como por excesso no fornecimento de outros, têm sido considerados como causas potenciais dos cistos, entre os principais fatores nutricionais podemos citar: 11.1 Fito-toxidade/fitoestrogênios Compostos vegetais, tais como plantas com elevado teor de flavonoides estrogênicos, encontram-se sob a forma de glicosídeos e têm a capacidade para modificar os processos reprodutivos devido à sua semelhança com os núcleos esteroides de hormônios femininos; são substâncias estruturais e funcionalmente semelhantes ao 17-ß-estradiol ou que produz efeitos estrogênicos (MENDOZA, et al. 2001). Pouco se sabe sobre os estrogênios presentes nas plantas e os níveis de fito-toxidade dos mesmos, logo na prática torna-se algo difícil de ser observado e atacado. Porém, a nível laboratorial, caso haja alguma complicação que afete o animal para além das capacidades reprodutivas, um diagnóstico aprofundado é o mais indicado. 11.2 Minerais 11.2.1 Iodo (I) Alimentos com baixo teor de iodo, provocam estros silenciosos nos animais e aumentam a incidência de quistos ováricos. O I é parte da molécula de tiroxina que estimula a produção de ATP na mitocôndria, a deficiência reduz a captação de oxigênio o que determina uma diminuição no metabolismo energético. Na tireoide existe um complexo de proteína-iodo, chamado tiroglobulina, essa molécula é uma glicoproteína. A maioria do I é reduzida a iodo inorgânico no trato gastrointestinal e a sua absorção é imediata. A função principal da tireoide é acumular I e fixá-lo, formando hormônios da tireoide sob o controle da adenohipófise por secreção (TSH). O I é convertido em iodeto no trato intestinal e então é transportado para a tireoide, aqui as células foliculares o prendem com efetividade através de um processo de transporte ativo, contra um gradiente de concentração, estimulado por TSH. Uma vez que as hormonas da tireoide controlam o metabolismo, uma deficiência em I diminui a taxa metabólica do organismo, isso afeta indiretamente a reprodução, uma vez que o funcionamento irregular da tireoide afeta a formação de lipídios, esses necessários para a produção de hormônios esteroides (estrogênios) e estes por sua vez influenciam a síntese das prostaglandinas F2-alfa necessária para o processo de luteólise o que faz com que o corpo lúteo não se rompa, perdure e forme um cisto. O I presente no alimento do animal deve estar presente e obedecer o intervalo de 0,34 a 0,88 mg/kg de MS em todos os alimentos que o animal viera a ingerir, seja forragens ou rações. A forma de suplementação são as mais conhecidas, via volumoso, concentrado, água ou pelo sistema SMI. 11.2.2 Manganês (Mn) Níveis elevados de manganês na dieta levam à depleção da absorção de ferro, bem como de outros minerais necessários para a síntese, metabolismo, ativação de enzimas e absorção de outros minerais. Essas interações com outros minerais e o papel do excesso de manganês na inibição da síntese dos precursores de hormonas necessárias para a reprodução, bem como dos metabolitos gerados durante o desdobramento ruminal são representados de forma indireta. Para além do efeito antagônico com outros minerais e enzimas, níveis elevados de manganês provocam uma alteração na população da flora ruminal, o que prejudica a produção de ácido propiônico e butírico a nível ruminal, tendo um efeito negativo no metabolismo dos lipídios com uma subsequente baixa de energia (derivado do metabolismo graxo diminuído ou inibido) e também da síntese de ácidos graxos. Por esta última razão, ocorre uma diminuição na síntese das hormonas esteroides, as quais, não estando presentes em níveis adequados, geram problemas no ciclo estral, uma vez que estas hormonas são essenciais para a síntese das prostaglandinas (PGF2-α) que são necessários para a lise do corpo lúteo, com sua posterior persistência, terminando na formação de um cisto luteal. Como sempre falado nos capítulos dessa compilação de trabalhos, o composto Mn é mais um mineral imprescindível para a alimentação do animal, manutenção normal dos seus mecanismos fisiológicos e relações com outros minerais. Sua disponibilidade para o animal deve ser de 12 a 50 mg/kg de MS das forragens, ou a mesma quantidade no conteúdo da ração balanceada. É um elemento que pode ser colocado na água para absorção pelos animais ou através da suplementação mineral injetável (SMI). 11.2.3 Sódio (Na) Os sinais de deficiência de Na são inespecíficos, mas os mais expressivos são sobre o crescimento e produção leiteira. Numa diminuição do consumo de Na, o organismo ativa os mecanismos de conservação mediados pela liberação de aldosterona que aumenta a reabsorção a nível dos túmulos renais deste mineral. A deficiência de Na afeta a produção de muco cervical, com consequências como problemas na formação de espermatozoides e aumento das infecções uterinas. Dado que a deficiência de Na é rara, apenas os sintomas clínicos desta deficiência mineral podem ser vagamente descritos é k caso da dificuldade de concepção, distorcias e bezerros fracos ao nascimento, além da inatividade ovárica e maior incidência de retenção de placenta. As causas de tais alterações foram motivo de numerosos estudos com resultados contraditórios, as vacas com deficiência de energia no início da amamentação têm diminuição nas concentrações de hormona luteinizante (LH), isto conclui que a alteração ovárica seria determinada por uma alteração da liberação pulsátil de LH devido a uma deficiência energética aguda. A intensidade e a duração do estro são de importância fundamental para a IA nos bovinos. Ao ocorrer uma deficiência de sódio, aumenta-se a estabilização das membranas celulares impedindo que o corpo lúteo se lise, formando-se um cisto, que continuará com a produção de progesterona, levando, por fim, a um anestro patológico. O sódio é um elemento que deve estar disponível aos animais de forma à vontade, ou seja, esse mineral é combinado com o Cl, fazendo o balanceamento eletrolítico e disponibilizado para os animais pelo conhecido sal. Sua administração, como é em sistema à vontade, não é muito controlada, mas o produtor poderá fornecer as quantidades na mistura alimentar do animal, tendo um maior controle da absorção do mesmo pelos animais. Sendo assim, o Na deve ser fornecido em quantidades que obedeçam 0,10 a 0,18% da MS no caso das forrageiras, ou a mesma quantidade misturada no todo da ração, quantidade essa encontrada por meios de cálculos, ou que já vêm na composição da ração industrial. Estudos apontam que um animal deve ingerir cerca de 50 gramas de NaCl por dia, no caso do sódio estar presente em 39% da composição desse cloreto de sódio. REFERÊNCIAS BIBLIOGRÁFICAS BARRENHO, Gonçalo José Pinheiro. Nutrição e fertilidade em bovinos de leite. 2016. Dissertação de Mestrado. Universidade de Évora. BINDARI, Yugal Raj et al. Effects of nutrition on reproduction-A review. Adv. Appl. Sci. Res, v. 4, n. 1, p. 421-429, 2013. BOLAND, M. P. Efectos nutricionales en la reproducción del ganado. XXXI Jornadas Uruguayas de Buiatría, 2003. CHAMBA OCHOA, Hermógenes René; BENÍTEZ GONZÁLEZ, Edgar Enrique; PESÁNTEZ CAMPOVERDE, Manuel Teodoro. Factores predisponentes para la enfermedad quística ovárica bovina y su efecto en la eficiencia reproductiva. Revista de Medicina Veterinaria, v. 1, n. 35, p. 17-28, 2017. DEHNING, R. Interrelaciones entre nutrición y fertilidad. In: Curso Manejo de la Fertilidad Bovina18-23 May 1987Medellín (Colombia). CICADEP, Bogotá (Colombia) Universidad de La Salle, Medellín (Colombia) Instituto Colombiano Agropecurio, Bogotá (Colombia) Sociedad Alemana de Cooperación Técnica-GTZ (Alemania), 1987. DE LUCA, Leonardo J. Nutrición y fertilidad en el ganado lechero. XXXVI Jornadas Uruguayas de Buiatría, 2008. DIAS, Juliano Cesar et al. Alguns aspectos da interação nutrição-reprodução em bovinos: energia, proteína, minerais e vitaminas. PUBVET, v. 4, p. Art. 738-743, 2010. FERNANDES, C. A. C. et al. Fatores predisponentes para cistos ovarianos em vacas da raça holandesa. Ars Veterinaria, v. 21, n. 2, p. 287-296, 2008. GORDON, Ian. Controlled reproduction in farm animals series. Nova Iorque: CAB International, 1996. HATLER, T. B. et al. Effect of a single injection of progesterone on ovarian follicular cysts in lactating dairy cows. The Veterinary Journal, v. 172, n. 2, p. 329-333, 2006. KESLER, D. J.; GARVERICK, H. A. Ovarian cysts in dairy cattle: a review. Journal of animal science, v. 55, n. 5, p. 1147-1159, 1982. MAAS, John. Relationship between nutrition and reproduction in beef cattle. The Veterinary Clinics of North America. Food Animal Practice, v. 3, n. 3, p. 633-646, 1987. MENDOZA, R. Muñoz et al. Parámetros reproductivos en vacas Holstein alimentadas con alfalfa alta en cumestrol. Archivos de zootecnia, v. 51, n. 195, p. 373-376, 2002. PASA, Camila. Relação reprodução animal e os minerais. Biodiversidade, v. 9, n. 1, 2011. SARTORI, Roberto; GUARDIEIRO, Monique Mendes. Fatores nutricionais associados à reprodução da fêmea bovina. Revista Brasileira de Zootecnia, v. 39, p. 422-432, 2010. SHORT, Robert E.; ADAMS, D. C. Nutritional and hormonal interrelationships in beef cattle reproduction. Canadian Journal of Animal Science, v. 68, n. 1, p. 29-39, 1988. THATCHER, W. W. et al. Strategies for improving fertility in the modern dairy cow. Theriogenology, v. 65, n. 1, p. 30-44, 2006. TEIXEIRA, J. C.; TEIXEIRA, LFAC. Alimentação de bovinos leiteiros. FAEPE, Lavras, 1997. YOSHIOKA, Koji; IWAMURA, Shokichi; KAMOMAE, Hideo. Changes of ovarian structures, plasma LH, FSH, progesterone and estradiol-17β in a cow with ovarian cysts showing spontaneous recovery and relapse. Journal of veterinary medical science, v. 60, n. 2, p. 257-260, 1998. (shrink)

In Brazil, the social demand for veterinary expertise is growing. However, there is still a shortage of professionals trained in this area to apply specific knowledge to each case. Studies and research into forensic veterinary medicine are necessary for veterinary experts to assist in investigations and legal proceedings. Veterinary medicine has subjects on its curriculum that cover the knowledge needed to apply in the fields of animal health, public health and the environment. The interaction between human and veterinary medicine, as (...) well as other areas of health, is of great importance in the prevention and control of various diseases, both in animals and humans. Some cases of infectious bovine abortion have a major impact not only on cattle farming and animal health, but also on public and environmental health. The concept of "One Health" integrates human medicine and health professionals. In this context, knowledge of infectious abortive diseases that affect animal, human and environmental health is fundamental. Cattle are affected by specific infectious abortive diseases, caused by pathogens with different forms of presentation and transmission mechanisms. These include brucellosis, leptospirosis and listeriosis, which are potentially zoonotic diseases. Controlling these diseases can contribute to effective public health actions and reduce global health risks. In order to establish the diagnosis of these diseases, it is essential to properly collect specimens from live or dead animals under biosafety and biosecurity conditions, following the chain of custody for each case. These procedures allow for greater success in diagnosing the suspected agent and facilitate the investigation of other causes. Animal health standards for the prophylaxis and control of these diseases are established by specific legislation, including those of the Ministry of Agriculture, Livestock and Supply (MALS). This literature review was based on current knowledge on the Pubmed platform, Google Scholar, articles and textbooks. The aim of this article is to identify, understand and discuss the main infectious abortive diseases of cattle in the legal and forensic context, which have an impact on cattle farming, animal health, food safety, public and environmental health. -/- Referências bibliográficas Abdullah, N. M., Mohammad, W. M. Z. W., Shafei, M. N., Sukeri, S., Idris, Z., Arifin, W. N., Nozmi, N., Saudi, S. N. S., Samsudin, S., & Zainudin, A.-W. (2019). Leptospirosis and its prevention: knowledge, attitude and practice of urban community in Selangor, Malaysia. BMC Public Health, 19(1), 1–8. Agrimani, D. S. R., Rui, B. R., Cruz, I. V, Romano, R. M., & Lopes, H. C. (2011). Retenção de Placenta em Vacas e Éguas: Revisão de Literatura. Revista Científica Eletrônica de Medicina Veterinária, 9(16), 1–12. Albuquerque, F. R. G., Dessanti, G. A., Neto, J. A. A., Marinho, M. R., & Barros, R. B. P. (2018). Os efeitos e consequências da leptospirose na gestação. Cadernos da Medicina-UNIFESO, 1(1), 75–82. Alencar, Á. G. (2001). Do conceito estratégico de segurança alimentar ao plano de ação da FAO para combater a fome. Revista Brasileira de Política Internacional, 44(1), 137–144. Almeida, Í. C., Sena, L. M., Maretto, V., & Martins, C. B. (2019). Aspectos relacionados a retenção de placenta em vacas. PUBVET, 13(1), 1–7. Amaral, J. B., & Tremori, T. M. (2022). Exame de corpo de delito nas perícias de bem-estar em bovinos leiteiros: Revisão. PUBVET, 16(4), 1–14. Amaral, J. B., Tremori, T. M., Silva, W. L., & Reis, H. M. G. (2023). Perícias legal e forense no laboratório veterinário: Revisão. PUBVET, 17(7), e1420. Amaral, J. B., Trevisan, G., Tremori, T. M., & Guerra, S. T. (2018). Fundamentos e aplicações da medicina veterinária forense no bem-estar de bovinos leiteiros: Revisão. PUBVET, 12(2), 1–13. Antoniassi, N. A. B., Santos, A. S., Oliveira, E. C., Pescador, C. A., & Driemeier, D. (2007). Diagnóstico das causas infecciosas de aborto em bovinos. Biológico, 69(2), 69–72. Assis, A. C. S. G., & Braga, R. S. (2020). Responsabilidade técnicas na medicina veterinária. Medvep. Autran, A., Alencar, R., & Viana, R. B. (2017). Cinco liberdades. PETVet Radar, 1(3), 1–2. Barancelli, G. V., Silva-Cruz, J. V., Porto, E., & Oliveira, C. A. F. (2011). Listeria monocytogenes: ocorrência em produtos lácteos e suas implicações em saúde pública. Arquivos Do Instituto Biológico, 78, 155–168. Barbosa, G., Baptista, R. F., Naame, G., & Batalha, F. (2023). Principais irregularidades identificadas pela vigilância sanitária em açougues localizados no município de Nilópolis, Rio de Janeiro. PUBVET, 17(3), 1–9. Basso, D. P., Balzan, V. Z., Schrenk, R. D., Santos, J. L. L., & Cardoso, J. S. (2022). Suspeita de infecção por Rhodococcus equi em pônei neonato: relato de caso. Salão Do Conhecimento, 8(8). BRASIL (1968). Lei Federal nº 5.550, de 28 de dezembro de 1968. Dispõe sobre o exercício da profissão de Médico Veterinário e cria os Conselhos Federal e Regionais de Medicina Veterinária. Diário Oficial da União, Brasília, DF, 29 dez. 1968. BRASIL (1990). Lei Federal nº 8.080, de 19 de setembro de 1990. Dispõe sobre as condições para a promoção, proteção e recuperação da saúde, a organização e o funcionamento dos serviços correspondentes e dá outras providências. Diário Oficial da União, Brasília, DF, 20 set. 1990. BRASIL (1998). Lei Federal nº 9.605, de 12 de fevereiro de 1998. Dispõe sobre as sanções penais e administrativas derivadas de condutas e atividades lesivas ao meio ambiente, e dá outras providências. Diário Oficial da União, Brasília, DF, 13 fev. 1998. BRASIL (1998). Ministério da Saúde, Conselho Nacional de Saúde, Resolução 287, de 8 de outubro de 1998. Dispõe sobre o Plenário do Conselho Nacional de Saúde em reunião nos dias 7 e 8 de 1998. BRASIL (2017). Decreto Federal nº 9.013, de 29 de março de 2017. Estabelece normas para a inspeção técnica e fiscalização sanitária de animais vivos, produtos e subprodutos de origem animal. Diário Oficial da União, Brasília, DF, 30 mar. 2017. BRASIL (2006). Ministério da Agricultura, Pecuária e Abastecimento. Instrução Normativa MAPA nº 65, de 3 de novembro de 2006. Estabelece padrões para garantir a qualidade do sêmen utilizado na reprodução bovina. Diário Oficial da União, Brasília, DF, 6 nov. 2006. BRASIL (2013). Ministério da Agricultura, Pecuária e Abastecimento. Instrução Normativa MAPA nº 50, de 21 de novembro de 2013. Estabelece diretrizes para a coleta de materiais biológicos destinados a exames laboratoriais em animais terrestres. Diário Oficial da União, Brasília, DF, 22 nov. 2013. BRASIL (2017). Ministério da Agricultura, Pecuária e Abastecimento. Instrução Normativa MAPA nº 44, de 20 de setembro de 2017. Estabelece medidas para o controle e erradicação da leptospirose bovina. Diário Oficial da União, Brasília, DF, 21 set. 2017. BRASIL (2018). Ministério da Agricultura, Pecuária e Abastecimento. Portaria MAPA nº 1.138, de 8 de junho de 2018. Normas para a prevenção, controle e erradicação da brucelose e da tuberculose animal. Diário Oficial da União, Brasília, DF, 11 jun. 2018. BRASIL (2017). Instrução normativa nº 10, de 3 de março de 2017. Brasília, Distrito Federal: Diário Oficial da União. 2017. Carvalho, R. F. B., Santos, H. P., Mathias, L. A., Pereira, H. M., Paixão, A. P., Costa Filho, V. M., & Alves, L. M. C. (2016). Frequência de brucelose bovina em rebanhos leiteiros e em seres humanos na região central do estado do Maranhão, Brasil. Arquivos do Instituto Biológico, 83, e1042014. Castro, J. R., Salaberry, S. R. S., Cardoso Neto, A. B., Ávila, D. F., Souza, M. A., & Lima-Ribeiro, A. M. C. (2010). Leptospirose canina-Revisão de literatura. PUBVET, 4, Art-917. Castro, J. R., Salaberry, S. R. S., Ribeiro, V. C., Souza, M. A., & Lima-Ribeiro, A. M. C. (2010). Brucelose canina-Revisão de literatura. PUBVET, 4(41), Art-981. CFMV. (2017). Código de ética do médico veterinário. Diário Oficial da União. Chaiblich, J. V., Lima, M. L. S., Oliveira, R. F., Monken, M., & Penna, M. L. F. (2017). Estudo espacial de riscos à leptospirose no município do Rio de Janeiro (RJ). Saúde em Debate, 41, 225–240. Coiro, C. J., Langoni, H., Silva, R. C., & Ullmann, L. S. (2011). Fatores de risco para leptospirose, leishmaniose, neosporose e toxoplasmose em cães domiciliados e peridomíciliados em Botucatu-SP. Veterinária e Zootecnia, 18(3), 393–407. Correa Júnior, F. F., & Silva, J. R. G. (2021). Responsabilidade técnica de animais de produção na área de produção animal – Confinamento de bovinos. In A. C. S. G. Assis & R. S. Braga (Eds.), Responsabilidade técnico na medicina veterinária. MED VET Livros. Corrêa, S. H. R., Vasconcelos, S. A., Teixeira, A. A., Dias, R. A., Guimarães, M. A. B., & Ferreira Neto, J. S. (2000). Epidemiologia da leptospirose em animais silvestres na Fundação Parque Zoológico de São Paulo. Brazilian Journal of Veterinary and Animal Science, 41(3), 189–193. Costa, M. (2001). Brucelose bovina e equina. In F. Riet-Correa, A. L. Schild, & R. A. A. Lemos (Eds.), Doenças de ruminantes e equinos (pp. 187–197). Varela Editora e Livraria Ltda. Cruz, C. D., Martinez, M. B., & Destro, M. T. (2008). Listeria monocytogenes: Um agente infeccioso ainda pouco conhecido no Brasil. Alimentos e Nutrição, 19, 195–206. Dallari Júnior, J. A. (2021). Direito médico veterinário. Editora Recanto. DA SILVA, Emanuel Isaque Cordeiro. Relação e Efeitos Bioquímico-nutricionais Sobre a Retenção de Placenta em Vacas. 2020. Dias, F. E. F., Aoki, S. M., Mesquita, L. G., Nunes, C. M., & Garcia, J. F. (2006). Detecção de Leptospira pomona em sêmen bovino por eletroforese capilar fluorescente. Brazilian Journal of Veterinary Research and Animal Science, 43(3), 394–399. Donate, B. R. S., Prado, L. B., Espinoza, L. H. C., Fernandes, M. C., Pedrão, M. B. M., & Santos, E. W. C. O. (2022). Conhecimento da população brasileira quanto à leptospirose, sua profilaxia e transmissão. PUBVET, 16(5), 1–8. Esteves, S. B., Santos, C. M., Silva, B. C. S., Salgado, F. F., Guilloux, A. G. A., Cortez, A., Lucco, R. C., & Miotto, B. A. (2023). Time for change? A systematic review with meta-analysis of leptospires infecting dogs to assess vaccine compatibility in Brazil. Preventive Veterinary Medicine, 105869. Ferreira Júnior, J. A., Nascimento, K. A., & Miguel, M. P. (2015). Aborto e morte neonatal por Listeria monocytogenes em ruminantes. Revista de Literatura: Clínica e Cirurgia de Grandes Animais, 14, 85–89. Ferreira, V., Wiedmann, M., Teixeira, P., & Stasiewicz, M. J. (2014). Listeria monocytogenes persistence in food-associated environments: epidemiology, strain characteristics, and implications for public health. Journal of Food Protection, 77(1), 150–170. Fogaça, D. C., Dutra, H., & Oliveira, C. H. (2018). Leptospirose em propriedade rural com histórico de aborto em vacas leiteiras no município de Trindade, Estado de Goiás: Relato de Caso. Enciclopédia Biosfera, 15(27), 108–120. França, C. R., Silva, I. L. N., Costa, W. A., Ferreira, V. L., Castro, L. L., & Toniolli, R. (2023). Aborto em bovinos e bubalinos: Causas específicas e inespecíficas. Ciência Animal, 33(1), 114–128. Freitas, J. A., Galindo, G. A. R., Santos, E. J. C., Sarraf, K. A., & Oliveira, J. P. (2001). Risco de brucelose zoonótica associado a suínos de abate clandestino. Revista de Saúde Pública, 35(1), 101– 102. Genovez, M. E. (2014). Brucelose humana reemerge como preocupante doença ocupacional. Boletim APAMVET, 5(5), 15–19. Genovez, M. E. (2016). Leptospirose em animais de produção. In J. Megid, M. G. Ribeiro, & A. C. Paes (Eds.), Doenças Infecciosas em Animais de Produção e de Companhia (pp. 378–386). Roca, Brasil. Genovez, M. E., & Pituco, E. M. (2020). Causas infecciosas de mortalidade embrionária e fetal em bovinos. In J. Megid, M. G. Ribeiro, & A. C. Paes (Eds.), Doenças infecciosas em animais de produção e de companhia. Roca Ltda. Gombas, D. E., Chen, Y., Clavero, R. S., & Scott, V. N. (2003). Survey of Listeria monocytogenes in ready-to-eat foods. Journal of Food Protection, 66(4), 559–569. Gonçalves, R. C., Faleiro, J. H., Santos, M. N. G., Carvalho, S. A., & Malafaia, G. (2016). Micro- organismos emergentes de importância em alimentos: Uma revisão de literatura. Revista de Saúde e Biologia, 11, 71–83. Kahn, L. H. (2017). Perspective: The one-health way. Nature, 543(7647), S47–S47. Kells, J., & Gilmour, A. (2004). Incidence of Listeria monocytogenes in two milk processing environments, and assessment of Listeria monocytogenes blood agar for isolation. International Journal of Food Microbiology, 91(2), 167–174. Krauzer, A. S., Acher, D. P. F., Oliveira, K. D., Gabriel, J., & Berto, V. (2022). Avaliação do conhecimento dos proprietários e vacinação contra às doenças reprodutivas em bovinos das propriedades na linha Cocal-Rondônia. Revista Ibero-Americana de Humanidades, Ciências e Educação, 8(10), 1893–1902. Kuibida, K. V., & Borges, C. M. N. (2021). Responsabilidade técnica na área de produção animal: confinamento de bovino. Medvep, 179–201. Langoni, H. (1999). Leptospirose: aspectos de saúde animal e de saúde pública. Revista de Educação Continuada Em Medicina Veterinária e Zootecnia Do CRMV-SP, 2(1), 52–58. Larson, C. R., Dennis, M., Nair, R. V, Llanes, A., Peda, A., Welcome, S., & Rajeev, S. (2017). Isolation and characterization of Leptospira interrogans serovar Copenhageni from a dog from Saint Kitts. JMM Case Reports, 4(10), e005120. Lawinsky, M. L. J., Ohara, P. M., Elkhoury, M. R., Faria, N. C., & Cavalcante, K. R. L. J. (2010). Estado da arte da brucelose em humanos. Revista Pan-Amazônica de Saúde, 1(4), 75–84. Leitão, M. V. N., & Cantarino, L. (2021). Hospital escola de grandes animais: Papel na vigilância de zoonoses de importância em saúde pública. PUBVET, 15(7), 1–6. Lima, N. T. S., Araújo, L. R. T., Araújo, B. V. S., Batista, V. H. T., Veloso, L. S., & Leite, A. I. (2020). A Saúde Única na perspectiva da educação popular em saúde. Research, Society and Development, 9(10), e8839109314. Llano, H. A. B. (2013). Revisão e situação atual da brucelose e leptospirose em bovinos no Brasil e na Colômbia. Seminário Apresentado Junto à Disciplina Seminários Aplicados Do Programa de Pós- Graduação Em Ciência Animal Da Escola de Veterinária e Zootecnia da Universidade Federal de Goiás, Goiânia. Loureiro, A. P., & Lilenbaum, W. (2020). Genital bovine leptospirosis: A new look for an old disease. Theriogenology, 141, 41–47. Macedo, I., Homem, J. S., & Carlot, P. A. (2021). A importância da brucelose bovina na saúde pública - Revisão Bibliográfica. Anais Congrega MIC, 17, 7–10. Machado, G. B., Neto, A. C. S., Dewes, C., Fortes, T. P., Pacheco, P. S., Freitas, L. S., Felix, S. R., & Silva, É. F. (2017). Leptospirose Humana: uma revisão sobre a doença e os fatores de risco associados à zona rural. Science And Animal Health, 5(3), 238–250. Maia, A. K., & Pagotto, R. F. (2018). Atuação do médico veterinário na área forense. In G. C. M. Garcia, Y. S. Gonçalves, K. A. Rosa, & L. R. Wolf (Eds.), Tópicos em medicina veterinária legal. Universidade Federal do Paraná, UFPR. Massad, M. R. R., & Massad, J. M. (2017). Responsabilidade profissional. In R. A. Tostes, S. T. J. Reis, & V. V Castilho (Eds.), Tratado de Medicina Veterinária Legal. Medvep. Medeiros, M. I. M., & Oliveira, H. F. (2021). Responsabilidade técnica na área ambiental. In A. C. S. G. Assis & R. S. Braga (Eds.), Responsabilidade técnico na medicina veterinária. MED VET Livros. Megid, J., Ribeiro, M. G., & Paes, A. C. (2016). Doenças infecciosas em animais de produção e de companhia. Guanabara, Koogan. Meirelles-Bartoli, R. B., Sousa, D. B., & Mathias, L. A. (2014). Aspectos da brucelose na saúde pública veterinária. PUBVET, 8, 1136–1282. Mesquita, M. O., Trevilato, G. C., Saraiva, L. H., Schons, M. S., & Garcia, M. I. F. (2016). Material de educação ambiental como estratégia de prevenção da leptospirose para uma comunidade urbana reassentada. Cadernos Saúde Coletiva, 24(1), 77–83. Mineiro, A. L. B. B., Bezerra, E. E. A., Vasconcellos, S. A., Costa, F. A. L., & Macedo, N. A. (2007). Infecção por leptospira em bovinos e sua associação com transtornos reprodutivos e condições climáticas. Arquivo Brasileiro de Medicina Veterinária e Zootecnia, 59, 1103–1109. Miranda, M. (2018). A contribuição do médico veterinário a saúde única-one health. Psicologia e Saúde em Debate, 4(Suppl1), 34. Mohammed, H. O., Atwill, E., Dunbar, L., Ward, T., McDonough, P., Gonzalez, R., & Stipetic, K. (2010). The risk of Listeria monocytogenes infection in beef cattle operations. Journal of Applied Microbiology, 108(1), 349–356. Nardi Júnior, G., Ribeiro, M. G., Monteiro, F. M., Jesus, T. L., & Vieira, R. M. (2012). Brucelose em touros: Uma visão da doença no Brasil com ênfase ao diagnóstico e sua importância ao agronegócio. Tekhne e Logos, 3(3), 33–53. Nascimento, A. J. S., & Nardi Júnior, G. (2022). Programa de controle e erradicação da brucelose e tuberculose animal. Tekhne e Logos, 13(2), 34–43. Nascimento, R. A. P. (2017). Gestão de laboratórios oficiais de defesa agropecuária. Universidade de Brasília. Nobre, M. M., Azevedo, R. A., Campos, E. F., Lage, C. F. A., Glória, J. R., Saturnino, H. M., & Coelho, S. G. (2018). Impacto econômico da retenção de placenta em vacas leiteiras. Pesquisa Veterinária Brasileira, 38(3), 450–455. NUTRICIONAL. (2011). Plano Nacional de Segurança Alimentar e Nutricional: 2012/2015. Ministério da Agricultura. Oliveira, S. V., Arsky, M. L. N. S., & Caldas, E. P. (2013). Reservatórios animais da leptospirose: Uma revisão bibliográfica. Saúde (Santa Maria), 39(1), 9–20. Oliveira-Neto, R. R., Souza, V. F., Carvalho, P. F. G., & Frias, D. F. R. (2018). Nível de conhecimento de tutores de cães e gatos sobre zoonoses. Revista de Salud Pública, 20, 198–203. Ortigoza, S., & José, M. (2018). Aborto bovino: Revisión de sus factores etiológicos. In Universidad Cooperativa de Colombia (pp. 1–22). Universidad Cooperativa de Colombia, Facultad de Ciencias de la Salud. Pellegrin, A. O., Guimaraes, P. H. S., Sereno, J. R. B., Figueiredo, J. P., Lage, A. P., Moreira, E. C., & Leite, R. C. (1999). Prevalência da leptospirose em bovinos do Pantanal Mato-Grossense. Corumbá: Embrapa Pantanal, 1999. Pereira, P. A. C., Ferreira, A. M., & Carvalho, L. B. (2009). Perfil sorológico das leptospiroses em rebanhos bovinos leiteiros da região do Vale do Parnaíba-SP. Revista Brasileira de Reprodução Animal, 28(3), 174–176. Pfuetzenreiter, M. R., Zylbersztajn, A., & Avila-Pires, F. D. (2004). Evolução histórica da medicina veterinária preventiva e saúde pública. Ciência Rural, 34(5), 1661–1668. Pinillos, R. G. (2018). One welfare: A framework to improve animal welfare and human well-being. Cabi. Poester, F. P., Goncalves, V. S. P., & Lage, A. P. (2002). Brucellosis in Brazil. Veterinary Microbiology, 90(1–4), 55–62. Porto, Y. F., Pinto Neto, A., Bernardi, F., Possa, M. G., Mota, M. F., Martinez, A. C., Merlini, L. S., & Berber, R. C. (2018). Occurrence of brucellosis, leptospirosis and neosporosis in cows with retained placenta in Southwest Paraná, Brazil. Pesquisa Veterinária Brasileira, 38(8), 1537–1542. Radostits, O. M., Gay, C. C., Blood, D. C., Hinchcliff, K. W., & McKenzie, R. A. (2010). Clínica Veterinária: um tratado de doenças dos bovinos, ovinos, suínos, caprinos e eqüinos (Vol. 1). Guanabara Koogan. Ramos, T. M. V., Balassiano, I. T., Silva, T. S. M., & Nogueira, J. M. R. (2022). Leptospirose: Características da enfermidade em humanos e principais técnicas de diagnóstico laboratorial. Revista Brasileira de Análises Clínicas, 53(3), 211–218. Ribeiro, A. C. A., Araújo, R. V., Rosa, A. S. M., Silva, P. N., Moraes, S. C., & Katagiri, S. (2020). Zoonoses e educação em saúde: Conhecer, compartilhar e multiplicar. Brazilian Journal of Health Review, 3(5), 12785–12801. Rocha, C. F., Mol, J. P. S., Garcia, L. N. N., Costa, L. F., Santos, R. L., & Paixão, T. A. (2017). Comparative experimental infection of Listeria monocytogenes and Listeria ivanovii in bovine trophoblasts. Plos One, 12, 1–13. Rocha, N. S. (2017). Corpo de delito e processos por erro médico veterinário. In R. A. Tostes, S. T. J. Reis, & V. V Castilho (Eds.), Tratado de medicina veterinária legal. Medvep. Rossi, M., Paiva, A., Tornese, M., Chianelli, S., & Troncoso, A. (2008). Brotes de infección por Listeria monocytogenes: Una revisión de las vias que llevan a su aparición. Revista Ciencia y Tecnologia, Escuela de Postgrado, 25, 328–335. Sá, M. I., & Ferreira, C. (2007). Importância das zoonoses na segurança alimentar. Infoqualidade, 11, 14–17. Sakate, R. I., Aragon, L. C., Raghiante, F., Landgraf, M., Franco, B. D. G. M., & Destro, M. T. (2003). Quantificação de Listeria monocytogenes em salames fatiados embalados a vácuo. Archivos Latinoamericanos de Nutrición, 53, 1–5. Salmanov, A. G., Kotsyumbas, I. Y. А., & Trokhymchuk, V. V. (2018). One World — One Health. International Journal of Antibiotics and Probiotics, 2(1), 8–17. Santana, L., Novelli, M., Vidal, A., Pereira, S., Gasparinni, L., Alvarenga, A. M. O., & Motta, O. J. R. (2020). Brucelose: atualização para a prática clínica. Saúde Dinâmica, 5(3), 1–14. Santos-Filho, A. M. P., & Mayrink, R. R. (2017). Medicina Veterinária Forense. In J. A. Velho, G. C. Geiser, & A. Espíndula. (Eds.), Ciências Forenses, uma introdução às principais áreas da criminalística moderna. Millennium. Schmitt, C. I., Krug, F. D. M., Cereser, N. D., & Pinto, F. R. (2017). Brucelose: uma questão de saúde pública. REDVET. Revista Electrónica de Veterinária, 18(9), 1–17. Silva, H. R., Gianoglou, F. M., Campos, M. F., Graciano, E. M. A., & Toledo, R. C. C. (2016). Listeriose: Uma doença de origem alimentar pouco conhecida no Brasil. Higiene Alimentar, 30, 17– 20. Simões, L. S., Sasahara, T. H. C., Favaron, P. O., & Miglino, M. A. (2016). Leptospirose–Revisão. PUBVET, 10, 111–189. Slowinski, K., Tremori, T. M., Massad, M. R. R., Tasaka, A. C., & Rocha, N. S. (2016). Responsabilidade ética e civil do médico-veterinário no ambiente hospitalar. Revista de Educação Continuada em Medicina Veterinária e Zootecnia Do CRMV-SP, 14(2), 30–37. Snak, A., & Osaki, S. C. (2019). Uma revisão sobre três importantes agentes causadores de aborto em bovinos: Neospora caninum, Leptospira sp. e Trypanosoma vivax. Revista de Ciência Veterinária e Saúde Pública, 6(1), 160–195. Sobrinho, O. P. L., Véras, G. M. C., Silva, L. F. B., Oliveira, L. S., Xavier, R. S., Alvim, J. F., Costa, D. A. S., Pereira, Á. I. S., Carlos, M. A. S., Cantanhede, E. K. P., & Santos, M. L. C. (2018). Brucelose bovina: Situação epidemiológica em rebanhos no município de Codó-MA. PUBVET, 12(12), 1–4. Souza, A. O. (2010). Listeriose na gravidez. Revista Médica de Minas Gerais, 20, 433–434. Suárez, Á. C. A., & Parra, C. A. B. (2017). Actualización de la leptospirosis bovina en Colombia. Conexión Agropecuaria JDC, 7(1), 57–77. Tonin, A. A., Azevedo, M. I., Escobar, T. P., Casassola, I., Santos, L. G., Cocco, M., Martins, J. L. R., Schaefe, P. C., & Badke, M. R. T. (2010). Leptospirose bovina: aumento na incidência da Leptospira interrogans sorovar butembo no rebanho do Estado de Santa Catarina, Brasil. Acta Veterinaria Brasilica, 4(4), 294–297. Topazio, J., Tonin, A. A., Machado, G., Noll, J. C. G., Ribeiro, A., Moura, A. B., Carmo, G. M., Grosskopf, H. M., Martins, J. L. R., & Badke, M. R. T. (2015). Antibodies to Leptospira interrogans in goats and risk factors of the disease in Santa Catarina (West side), Brazil. Research in Veterinary Science, 99, 53–57. Tremori, T. M., & Rocha, N. S. (2013). Exame do corpo de delito na Perícia Veterinária (ensaio). Revista de Educação Continuada em Medicina Veterinária e Zootecnia do CRMV-SP, 11(3), 30–35. Urzêda, M., Ribeiro, P. G. M., Nascente, E. P., Espíndola, W. R., Teodoro, J. V. S., Gonçalves, G. B., Carneiro, Y. F., & Souza, W. J. (2020). Soroprevalência de leptospirose em fêmeas bovinas na microrregião do Vale Do Rio Dos Bois, Goiás, Brasil. Brazilian Journal of Development, 6(9), 69614–69622. Vallim, D. C., Barroso Hofer, C., Lisbôa, R. de C., Barbosa, A. V., Rusak, L. A., Reis, C. M. F., & Hofer, E. (2015). Twenty years of Listeria in Brazil: Occurrence of Listeria species and Listeria monocytogenes serovars in food samples in Brazil between 1990 and 2012. BioMed Research International, 2015. Vasconcelos, C. H., Fonseca, F. R., Lise, M. L. Z., & Arsky, M. (2012). Fatores ambientais e socioeconômicos relacionados à distribuição de casos de leptospirose no Estado de Pernambuco, Brasil, 2001-2009. Caderno de Saúde Coletiva, 20(1), 49–56. Viana, K. F., & Zanini, M. S. (2009). Perfil de produtores frente à vacinação contra doenças infecciosas abortivas em rebanhos bovinos do município de Alegre/ES. Archives of Veterinary Science, 14(2), 103–108. Vitas, A. I., & Garcia-Jalon, V. A. E. I. (2004). Occurrence of Listeria monocytogenes in fresh and processed foods in Navarra (Spain). International Journal of Food Microbiology, 90(3), 349–356. (shrink)

RESUMO A Transferência de Embrião (TE) em bovinos se trata de uma técnica mundialmente disseminada com objetivo de aumentar a capacidade reprodutiva da fêmea. Mantém vínculo direto com outras técnicas das biotecnologias da reprodução, como, a Ovum Pick-Up (OPU), Produção In Vitro e In Vivo de embriões (PIVE) e Transferência de Embrião em Tempo Fixo (TETF), sendo estas, técnicas que fazem parte de um processo, que vai desde a seleção de doadoras, passando pelo preparo dos embriões até sua inovulação em (...) receptoras criteriosamente selecionadas. Com seu avanço, várias tecnologias de manejo vêm sendo implantadas: formas no transporte de embriões, protocolos de sincronização de doadoras e receptoras, e protocolos de recuperação de oócitos para produção de embriões. Isto infundiu a tecnologia, porém, os investimentos previstos para a produção de um animal de alto mérito genético limita sua utilização. Contudo, esta análise abordou avanços tecnológicos essenciais para o sucesso da TE, incluindo novos protocolos, sexagem de embriões, além do uso de embriões congelados Direct Transfer (DT) e vitrificados. No entanto, é claro que o sucesso do procedimento está no processo como um todo, em destaque ressalta-se que é de grande valia que o profissional apto a executar a técnica esteja sempre preparado e atualizado garantindo qualidade, eficiência e sustentabilidade na pecuária. Esta revisão foi desenvolvida com o propósito de adquirir conhecimento teórico, de forma detalhada e crítica, nas técnicas e procedimentos de Transferência de Embriões em bovinos, incluindo a colheita, manipulação e implantação de embriões. Palavras-chaves: Bovino, doadora, embrião, receptora. ABSTRACT Embryo Transfer (ET) in cattle is a globally widespread technique aimed at enhancing the reproductive capacity of females. It is closely linked to other techniques in reproductive biotechnologies, such as Ovum Pick-Up (OPU), In Vitro and In Vivo Embryo Production (PIVE), and Timed Embryo Transfer (TET), all of which are part of a process that ranges from donor selection, through embryo preparation, to their inoculation into carefully chosen recipients. With its advancement, various management technologies have been implemented: including methods for embryo transport, synchronization protocols for donors and recipients, and oocyte recovery protocols for embryo production. Although technology has been infused, the anticipated investments for producing animals of high genetic merit limit its widespread use. However, this analysis addressed essential technological advances for the success of ET, including new protocols, embryo sexing, as well as the use of frozen-thawed (DT) and vitrified embryos. Nevertheless, it is clear that the success of the procedure lies in the entire process. Notably, it emphasizes the significant value of having a qualified professional who is always prepared and updated to ensure quality, efficiency, and sustainability in livestock farming. This literary review was developed with the purpose of acquiring theoretical knowledge, in a detailed and critical way, on the techniques and procedures of Embryo Transfer in cattle, including the collection, manipulation and implantation of embryos. Keywords: Bovine, donor, embryo, recipient. -/- REFERÊNCIAS BIBLIOGRÁFICAS BARUSELLI, P.S; MADUREIRA, E.H. Controle farmacológico do ciclo estral em ruminantes. 2000, Anais.. São Paulo: Fundação da Faculdade de Medicina Veterinária e Zootecnia, USP, 2000. BARUSSELI, P.S. et al. Importância do emprego da eCG em protocolos de sincronização para IA, TE e SOV em tempo fixo. Biotecnologia de reprodução em bovinos (3° Simpósio Internacional de Reprodução Animal Aplicada). 2008. BRANDÃO, G.V.R. Revisão de Literatura: Transferência de Embrião em Bovinos. Curitibanos-SC, 2019. BUENO, A.P.; BELTRAN, M.P.; Produção in vitro de embriões bovinos. Revista Científica Eletrônica De Medicina Veterinária. ISSN 1679-7353, ano VI, n.11, Julho, 2008. CAETANO, S.G; SILVA, N.V.S. Inseminação artificial de bovnos em tempo fixo (IATF) – Revisão de literatura. UNIFUCAMP, Monte Carmelo- M.G, Junho, 2023. CARVALHO, V.H.S. et al. Impactos das biotécnicas da reprodução animal e o melhoramento genético na pecuária de corte. PUBVET, São Luis De Montes Belos, v.17, n.8, p.1-10, 2023 DANTAS, K.S.A.; NUNES, C. C. C.; FERREIRA, J.; DANTAS, R. A. A. Seleção de receptoras em um programa de transferência de embriões (PIVE) em bovinos no Nordeste do Brasil. Ciência Animal, Fortaleza, v. 28, p. 1-14, 2018. DA SILVA, Emanuel Isaque Cordeiro. Fisiologia Clínica do Ciclo Estral de Vacas Leiteiras: Desenvolvimento Folicular, Corpo Lúteo e Etapas do Estro. 2020. DA SILVA, Emanuel Isaque Cordeiro. Fisiologia da Reprodução de Bovinos Leiteiros: Aspectos Básicos e Clínicos. Emanuel Isaque Cordeiro da Silva, 2022. DA SILVA, Emanuel Isaque Cordeiro. Fisiologia do ciclo estral dos animais domésticos. Emanuel Isaque Cordeiro da Silva, 2021. DA SILVA, Emanuel Isaque Cordeiro. Transferência de Embriões nos Animais e a Indústria de Embriões no Brasil. DIAS, L.R.O. Fatores que afetam a produção de embriões pela Transferência Intrafolicular de Ovócitos Imaturos (TIFOI) em bovinos. 2021. 85 f. Tese (Doutorado em [nome do programa]) - Faculdade de Agronomia e Medicina Veterinária, Universidade de Brasília, Brasília, 2021. DOMINGUES, P.F.; LANGONI, H. Manejo Sanitário Animal. Editora de Publicações Biomédicas Ltda - EPUB, Rio de Janeiro, 2001. 209 p. EMBRAPA. MINERAIS NA EFICIÊNCIA REPRODUTIVA DE BOVINOS. SÃO CARLOS- SÃO PAULO 2008. FIDELIS, C.A.S. Inseminação artificial em tempo fixo intracornual profunda em bovinos. Dissertação (mestrado acadêmico). Araguaína - TO, 2019. GONÇALVES, R.L.R.; VIANA, J.H.M. Situação atual da produção de embriões bovinos no Brasil e no mundo. In: Anais do XXIII Congresso Brasileiro de Reprodução Animal, 2019, Gramado, RS, 2019, p. 156-159. GOUVEIA, F.F. A Produção in vitro de embriões Bovinos. Monografia (Conclusão do curso de Medicina Veterinária) – Faculdade de Agronomia e Medicina Veterinária, Universidade de Brasília, Brasília, DF, 2011. GREGIANINI, J.T.F. et al. Avaliação de embriões bovinos utilizando sêmen sexado e convencional. In: SEMINÁRIO DA EMBRAPA ACRE DE INICIAÇÃO CIENTÍFICA E PÓS-GRADUAÇÃO, 4., 2021, Rio Branco, AC. Atividades agropecuárias e florestais para o desenvolvimento sustentável da Amazônia: Anais... Rio Branco, AC: Embrapa Acre, 2022. Pôster. GUARDA, A.C.A. Biotecnologia na reprodução animal: Uma visão teórico/prática de produção in vitro de embriões bovino. 2023. 28p. Trabalho de Conclusão de curso (Bacharelado de Zootecnia). Instituto Federal de Educação, Ciência e Tecnologia Goiano – Câmpus Rio Verde, Rio Verde, GO, 2023. HAFEZ, E.S.E.; HAFEZ. Reprodução animal / [coordenador de tradução da 7. ed. original Renato Campanarut Barnabe]. – Barueri, SP : Manole, 2004, il.; HONORATO, M.T. et al. Importância da escolha de receptoras em um programa de transferência de embriões em bovinos. PUBVET, Londrina, V. 7, N. 19, Ed. 242, Art. 1601, Outubro, 2013. HOPPER, R.M. Bovine Reproduction. Wiley Blackwell, Capítulo 78, p. 723-733, 2015. LIMA, Fabio Junior Arruda. Transferência de embriãos em tempo fixo em bovinos: Relato de Caso. Trabalho de Conclusão de Curso (graduação em medicina veterinária)- Universidade Federal de Santa Catarina-Campus Curitibanos. Curitibanos, 2018. MACHADO, R. et al. Metodologia para obtenção de concepto bovino. Embrapa Pecuária Sudeste, ISSN 1981-2078, São Carlos-SP, 2009. Disponível em:. Acessado em 11 de outubro, 2023 BASTOS, M.R. et al. Criopreservação de embriões bovinos produzidos in vitro. In: MENDONÇA, P. P. et al. (Org.). Tópicos Especiais em Ciência Animal XI. 1. ed. Alegre: CAUFES, 2022. Capítulo 13. MELO, R. et al. Utilização de ECG e FSH em protocolos de superovulação em bovinos. Manejo, Nutrição e Produção Animal: Tópicos Atuais em Pesquisa, v. 1, n. 1, p. 110-116, 2023. OLIVEIRA, C.S. et al. Biotécnicas da Reprodução em Bovinos. EMBRAPA, 2014. PASA, C. Transferência de embriões em bovinos. Biodiversidade, v. 7, n. 1, 2008. PAZZIM, L.V.L. Transferencia de embriões em bovinos: Revisão de literatura. Monografia (Trabalho conclusão de curso) - Universidade federal de Santa Catarina. Curitibanos, 2021. PENITENTE FILHO, J.M. et al. Produção de embriões bovinos in vivo e in vitro. Revista CFMV, Ano XX, p. 73-82, 2014. PENITENTE FILHO, J.M. Produção de Embriões Bovinos In Vivo e In Vitro. 2011. 22 f. Monografia (Especialização) - Curso de Medicina Veterinária, UFV, Viçosa, 2011. PILLA, L.F.C. Congelamento ultra-rapido de embriões bovinos com etilenoglicol associado ou não a trealose. 2005. 37f. Dissertação (Mestrado em Area de concentração em Fisiopatologia da Reprodução), Universidade Federal de Santa Maria, Santa Maria. RIBEIRO, L.V.P.; RIGOLON, L.P.; CAVALIERI, F.L.B.; SEKO, M.B.; MARTINEZ, A.C.; RIBEIRO, M.G.; MARTINS, R.R.; ÁVILA, M.R.; DE CONTI, J.B. Recuperação de oócitos e recuperação in vitro de embriões de vacas estimuladas com FSH ou eCG. Archivos de zootecnia. v. 60, n. 232, p. 1021-1029, 2011. ROCHA, J.R.; SANTOS, L.M. As vantagens da sexagen de embriões em bovinos. Revista científica eletrônica de medicina veterinária, ano IV, n.8, janeiro de 2007. RUBIN, M.I.B; Histórico dos 20 anos da Sociedade Brasileira de Tecnologia de Embriões, 2005. SANTOS, P.H. Impactos da superestimulação ovariana sore a diferenciação das celulas da grranulosa bovina. Dissertação de Mestrado em Farmacologia e Biotecnologia - UNESP. 2017. SEIDEL, G.E.J.; SEIDEL, S. M. Training manual for embryo transfer in cattle 2005. SENEDA, M.M.; ESPER, C.R.; GARCIA, J.M.; ANDRADE, E.R. Aspecto técnicos e biológicos da obtenção de oócitos bovinos: Revisão de Literatura. Ciências agrárias, Londrina, v. 23, n. 1, p. 101-110, 2002. SILVA, D.P.; TOLEDO, H.R.P.; SILVA, R.A.B.; CARVALHO, G.F.; MELO, A.F.; GARCIA, M.S.; et al. Transferência Intrafolicular de Ovócitos Imaturos (TIFOI): revisão de literatura. Zootecnia: Pesquisa e práticas contemporâneas - volume 2, 255-266, 2021. SPELL, A.R.; BEAL, W.E.; CORAH, L.R.; LAMB, G.C. Evaluating recipient and embryo factors that affect pregnancy rates of embryo transfer in beef cattle. Theriogenology, v. 56, p. 287-297, 2001. SPRÍCIGO, J.F.W.; DODE, M.A.N. Transferência Intrafolicular de Ovócitos Imaturos (TIFOI): uma Alternativa para Produção de Embriões Bovinos. Embrapa Recursos Genéticos e Biotecnologia, Brasília, 2016. VALLE, E.R. O ciclo estral de bovinos e os métodos de controle. EMBRAPA, 1991. VIANA, J.H.M. Classificação de embriões bovinos produzidos in vivo. Comunicado Técnico (EMBRAPA). ISSN 1678-3131, Juiz De Fora-MG, Novembro, 2009. VIANA, J.H.M. 2017 Statistics of embryo production and transfer in domestic farm animals: Is it a turning point? In 2017 more in vitro-produced than in vivo-derived embryos were transferred worldwide. Embryo Transfer Newsl, v.36(4), p.8-25, 2018. VIANA, J.H.M.; SIQUEIRA, L.G.; PALHAO, M.P.; CAMARGO, L.S.A.; Features and perspectives of the Brazilian in vitro embryo industry. Anim Reprod, v.9, p.12-18, 2012. WÜNSCHE JÚNIOR, A.G et al. Avaliação de uma segunda lavagem uterina sobre a recuperacão de embriões em vacas Nelore. Semina: Ciências Agrárias, Londrina, v. 29, n.3, p. 677-684, jul./set. 2008. (shrink)

Like Aristotle, Thomas Aquinas holds that the rational soul is the substantial form of the human body. In so doing, he takes himself to be rejecting a Platonic version of substance dualism; his criticisms, however, apply equally to a traditional understanding of Cartesian dualism. Aquinas’s own peculiar brand of dualism is receiving increased attention from contemporary philosophers—especially those attracted to positions that fall between Cartesian substance dualism and reductive materialism. What Aquinas’s own view amounts to, however, is subject to debate. (...) Philosophers (such as J. P. Moreland and Scott Rae) have claimed that ‘Thomistic substance dualism’ (TSD) centers around two beliefs: (1) the rational soul is an immaterial substance, and (2) this immaterial substance is the human person. In this paper, I argue that labeling such an account ‘Thomistic’ proves dangerously misleading—not only does Aquinas himself explicitly deny both of these claims, but he denies them for philosophically significant reasons. Furthermore, I argue that Aquinas’s own position provides an account of human nature both more coherent and philosophically attractive. (shrink)

RESUMO O presente trabalho mostra as atividades realizadas do período de 01 de julho a 01 de novembro na JRM Agropecuária. As atividades foram desenvolvidas na área de bovinocultura de leite, este trabalho foi desenvolvido sob orientação do professor mestre Rodrigo Dorneles Tortorella e supervisão do médico veterinário André Ricardo, em conjunto com o médico veterinário Breno. Durante o período de estágio foi acompanhado as atividades realizadas no setor de manejo, reprodução, bezerreiro e recria da fazenda, além de acompanhar as (...) consultorias quinzenais realizadas pelos médicos veterinários. Este trabalho é composto pela descrição de estágio, referencial bibliográfico e relato de caso. O manejo reprodutivo pode trazer muito impactos econômicos se não for realizado de forma adequado, para trazer melhores resultados biotécnicas da reprodução foram criadas, como por exemplo a inseminação artificial, juntamente com ela, protocolos de inseminação são usados, para isso é necessário conhecer a anatomia do animal e a fisiologia do ciclo estral, trazendo então melhores resultados adequando a necessidade da propriedade. O relato de caso consiste na avaliação da taxa de concepção ao primeiro serviço de vacas leiteiras primíparas e multíparas no pós-parto em anestro, submetidas a uma pré-sincronização anterior a um protocolo de IATF, o qual obteve resultado e a maioria dos animais responderam a pré-sincronização, e as taxas de concepção foram superiores comparadas apenas a utilização de IATF, obtendo 37% de animais gestantes ao primeiro serviço. Palavras-chave: Anestro; Bovinos; Concepção; Pré-Sincronização. -/- REFERÊNCIAS BIBLIOGRÁFICAS ALMEIDA, Í.C.; SOBREIRA, R.R.; OLIVEIRA, F.A.; GARCIA, Y.L.; MADUREIRA, A.P.; BARIONI, G.; SIQUEIRA, J.B. Protocolo de pré-sincronização hormonal em vacas mestiças no período pós-parto. Revista Brasileira de Medicina Veterinária, v.38 n.4, p. 353-357, 2016. AYRES, H; FERREIRA, R. M; CUNHA, A. P; ARAÚJO, R. R; WILTBANK, M. C. Double-Ovsynch in high-producing dairy cows: effects on progesterone concentrations and ovulation to GnRH treatments. Theriogenology. v. 79, n. 1, p. 159-164, 2013 AZEVEDO, C; CANADA, N; SIMÕES, J. O protocolo hormonal Ovsynch e suas modificações em vacas leiteiras de alta produção: uma revisão. Arquivos de zootecnia, v.63, n.244, p. 173-187, 2014. BERGAMASCHI, M.A.C.M; MACHADO, R; BARBOSA, R.T. Eficiência reprodutiva das vacas leiteiras. Circular Técnica- Embrapa. São Paulo, 2010. CAMPOS, C.C; RESENDE, E.V; CARNEIRO, L.C; MUNHOZ, A.K; SANTOS, R.M. Condição ovariana de vacas holandesas no início do programa reprodutivo. Vet. Not, v.18, n. 2, p. 145-147, 2012. CARVALHO, B.C; PIRES, M.F.A; ARBEX, W; SANTOS, G.B. Uso de Tecnologias de Precisão na Reprodução de Bovinos Leiteiros. Cadernos Técnicos de Veterinária e Zootecnia. n.79. 2015. CARVALHO, V.S. Avaliação morfológica do aparelho reprodutor de novilhas pertencentes a três grupos raciais. Universidade de Brasília - Faculdade de Agronomia e Medicina Veterinária. Brasília, 2017. CONSENTINI, C. E. C; WILTBANK, M.C; SARTORI, R. Fatores que otimizam a eficiência reprodutiva em rebanhos leiteiros com ênfase em programas de inseminação artificial cronometrada. Animais, 2021. DA SILVA, Emanuel Isaque Cordeiro. Anatomia e Fisiologia do Sistema Reprodutivo dos Animais Domésticos. Emanuel Isaque Cordeiro da Silva, 2020. DA SILVA, Emanuel Isaque Cordeiro. Anestro em Vacas Leiteiras: Fisiologia e Manejo. 2021. DA SILVA, Emanuel Isaque Cordeiro. Fisiologia Clínica do Ciclo Estral de Vacas Leiteiras: Desenvolvimento Folicular, Corpo Lúteo e Etapas do Estro. 2020. DA SILVA, Emanuel Isaque Cordeiro. Fisiologia da Reprodução Animal: Ovulação, Controle e Sincronização do Cio. 2020. DA SILVA, Emanuel Isaque Cordeiro. Fisiologia da Reprodução de Bovinos Leiteiros: Aspectos Básicos e Clínicos. Emanuel Isaque Cordeiro da Silva, 2022. DA SILVA, Emanuel Isaque Cordeiro. Fisiologia do ciclo estral dos animais domésticos. Emanuel Isaque Cordeiro da Silva, 2021. DA SILVA, Emanuel Isaque Cordeiro. Fisiologia do estro e do serviço na reprodução bovina. Belo Jardim: EICS, 2021. FAILS, A.D; MAGEE, C. Frandson- Anatomia e Fisiologia dos Animais de Produção. 8 ed. Rio de Janeiro: Guanabara Koogan Ltda, 2019. FERREIRA, A.M. Reprodução da Fêmea Bovina: Fisiologia Aplicada e Problemas mais comuns (causas e tratamentos). Juiz de Fora, MG: Edição do Autor, 2010. FRANCO, V. M. Efeitos da pré-sincronização antes da primeira IATF pós-parto em vacas girolando. Uberlândia, MG, 2021. HERLIHY, M. M; GIORDANO, J. O; SOUZA, A. H; FERREIRA, R. M; KESTIN, A; NASCIMENTO, A. B; GUENTHER, J. N; GASKA, J. M; KACUBA, S. J; CROWE, M. A; MORDOMO, S. T; WILTBANK, M. C; Presynchronization with Double-Ovsynch improves fertility at first postpartum artificial insemination in lactating dairy cows. Journal of Dairy Science, v. 95, n. 12, p. 7003-7014, 2012. JÚNIOR, M.F.D; ZERVOUDAKIS, L.K.H; ZERVOUDAKIS, J.T; KOCHECK, J.F.W; FILHO, R.S.F; FREITAS, L.D. Aspectos relacionados à fisiologia do anestro pós-parto em bovinos. Colloquium Agrariae, v. 9, n.2. Mato Grosso, 2013. MABA, M.M. Revisão Bibliográfica: Bases Fisiológicas e Dados Sobre a Inseminação Artificial em Tempo Fixo (IATF). Universidade Federal de Santa Catarina - Centro de Ciências Rurais. Curitibanos, 2018. MACEDO, G.G; OLIVEIRA, M; ROCHA, C.D; Sincronização da ovulação: como amenizar ainda mais a fisiologia da reprodução para obter melhores resultados?. Revista Brasileira de Reprodução Animal. Belo Horizonte, v.39, n.1, p. 41-46, 2015. OLIVEIRA, A.P., OLIVEIRA FILHO, J.P. e MEIRA, C. Dinâmica folicular ovariana comparativa entre as espécies bovina e equina. PUBVET, Londrina, V. 4, N. 8, Ed. 113, Art. 763, 2010. PANSANI, M.A; BELTRAN, M.P. Anatomia e Fisiologia do Aparelho Reprodutor de Fêmeas Bovinas. Revista Cientifica Eletrônica de Medicina Veterinária. São Paulo, n.12, 2009. PAZ, S. Taxa de prenhez e concepção: o que é e como medir na sua propriedade. Prodap, 2021. Disponível em:. REECE, W.O; ROWE, E.W. Anatomia Funcional e Fisiologia dos Animais Domésticos. 5 ed. Rio de Janeiro: Guanabara Koogan Ltda, 2020. ROCHE, J. R; FRIGGENS, N. C; KAY, J. K; FISHER, M. W; STAFFORD, K. J; BERRY, D. P. Invited review: Body condition score and its association with dairy cow productivity, health, and welfare. Journal of Dairy Science, v.92, p.5769-5801, 2009. SANTOS, J. P. C; LEAL, S. D. C. B. S; MADEIRA, E.M; SCHWEGLER, E; PINO, F.A.B.D; BIANCHI, I; CORRÊA, M.N. Balanço Energético Negativo no Período de Periparto em Vacas de Aptidão Leiteira. NUPEEC – Núcleo de Pesquisa, Ensino e Extensão em Pecuária. Pelotas, 2009. SENAR. Inseminação Artificial: Bovinos / Serviço Nacional de Aprendizagem Rural. 3 ed. Brasília, 2011. SILVA, L. A. C. Pré-sincronização com folículo persistente em protocolos de sincronização da ovulação a base de GnRH em vacas de leite em lactação. Dissertação (Mestrado) - Curso de Ciências Veterinárias, Universidade Federal de Lavras, Lavras, 2017. Disponível em:. Acesso em: 24 de outubro de 2022. SOARES, P.H.A. Métodos de sincronização de estro e ovulação em bovinos: revisão de literatura. Conexão Ci, v.14 n.2, p. 66-72, 2019. SOUZA, V.L. Avaliação da fertilidade do rebanho bovino de Rondônia e o uso de detecção de cio e do GnRH para aumentar a eficiência de programas de IATF. Fundação Universidade Federal de Rondônia. Porto Velho, 2019. Veja informações úteis sobre a taxa de prenhez. Ideagri, 2022. Disponível em:. (shrink)

RESUMO A bovinocultura sempre esteve atrelada ao desenvolvimento do Brasil e, pensando no avanço, as exigências da máxima eficiência nos sistemas de criação foi pautada na forma de como conseguir realizar a reprodução de bovinos com ênfase na eficiência econômica e reprodutiva. O objetivo deste trabalho é elucidar as principais biotecnologias que auxiliam na maior produtividade reprodutiva de bovinos. Dessa forma, o estudo foi realizado usando artigos do banco de dados do Google acadêmico e SciELO, além de livros do acervo (...) pessoal e sites oficiais. Com o manejo reprodutivo aplicado na bovinocultura, é possível identificar pontos a serem melhorados e implantação de práticas que auxiliam no incremento da eficiência reprodutiva como a estação de monta, que concentra a fertilização dos animais em uma determinada época do ano, o uso do índice de escore corporal, o qual consegue determinar a viabilidade da vaca a ser fertilizada, e a identificação da idade a puberdade, na qual a novilha com 60% de peso vivo quando adulta pode estar apta para reprodução, indicando que a nutrição é um fator importante para reduzir o intervalo entre partos, bem como na indução da precocidade, que ainda pode ser maximizada por uso de bioestimuladores. Assim como a implantação do uso de biotecnologias, que podem adicionar aos planteis, indivíduos geneticamente superiores, saudáveis e eficientes. Dentre as biotecnologias, a inseminação artificial é a mais usada no Brasil, com capacidade de fertilizar vacas com sêmen de touros de genética superior, nacional ou importado. Podem ser citadas ainda as técnicas de transferência de embriões e produção in vitro de embriões como tecnologias a serviço do desenvolvimento da eficiência reprodutiva. A utilização de protocolos hormonais no ciclo estral objetiva a sincronização do estro das vacas para facilitar o emprego das biotecnologias. São vários os protocolos usados para essa finalidade, sendo Ovsynch a base de GnRH e prostaglandina com até 50% de eficácia, protocolos à base de estradiol e progesterona com eficácia de até 86,6%, e protocolos que usam gonadotrofina coriônica equina (eCG), indicados para animais magros por condicionar maior diâmetro folicular, o qual é relacionado com aumento na taxa de prenhez. Dessa maneira, as práticas e tecnologias citadas neste estudo são usadas na reprodução assistida de bovinos. PALAVRAS-CHAVE: Criopreservação. Estro. Gestação. Hipófise. Nutrição. ABSTRACT Cattle farming has always been linked to Brazil’s development and, thinking about advancement, the requirements for maximum efficiency in breeding systems was based on how to achieve the reproduction of cattle with an emphasis on economic and reproductive efficiency. The objective of this work is to elucidate the main biotechnologies that help in the greater reproductive productivity of cattle. Thus, the study was done using articles from the Academic Google and SciELO databases, as well as books from the personal collection and official websites. With the reproductive management applied in cattle farming, it is possible to identify points to be improved and implement practices that help to increase reproductive efficiency, such as the breeding season, which concentrates the fertilization of animals at a certain time of year, use of the body score index, which can determine the viability of the cow to be fertilized, identification of age at puberty, in which the heifer with 60% live weight as an adult may be suitable for reproduction, indicating that nutrition is an important factor in reducing the interval between births, as well as in inducing precocity, which can still be maximized by the use of biostimulators. As well as the implementation of the use of biotechnology, which can add genetically superior, healthy and efficient individuals to the breeding stock. Among the biotechnologies, artificial insemination is the most used in Brazil, with the capacity to fertilize cows with superior genetic bull semen, whether national or imported. Embryo transfer techniques and in vitro embryo production can also be cited as technologies in the service of the development of reproductive efficiency. The use of hormonal protocols in the estrous cycle aims at synchronizing the estrus of cows to facilitate the use of biotechnologies. There are several protocols used for this purpose, with Ovsynch being based on GnRH and prostaglandin with up to 50% efficacy, protocols based on estradiol and progesterone with efficacy of up to 86.6%, and protocols that use equine chorionic gonadotropin (eCG), indicated for lean animals because they condition larger follicular diameter, which is related to an increase in the pregnancy rate. Thus, the practices and technologies mentioned in this study can help the assisted reproduction of cattle. KEYWORDS: Cryopreservation. Estro. Gestation. Hypophysis. Nutrition. -/- REFERÊNCIAS BIBLIOGRÁFICAS -/- ALENCAR, M.M. Perspectivas para o melhoramento genético de bovinos de corte no Brasil. In: Embrapa Pecuária Sudeste-Artigo em anais de congresso (ALICE). In: REUNIÃO ANUAL DA SOCIEDADE BRASILEIRA DE ZOOTECNIA, 41., 2004, Campo Grande, MS. Palestras... Campo Grande: SBZ, 2004, p. 358-367., 2004. ALVES, H.A.G. Otimização da produtividade económica e reprodutiva de uma exploração de bovinos de carne. Dissertação de mestrado em Medicina Veterinária no Curso de Mestrado em Medicina Veterinária, conferido pela Universidade Lusófona de Humanidades e Tecnologias, 2014. AZEVEDO, C. et al. O protocolo hormonal ovsynch e suas modificações em vacas leiteiras de alta produção: uma revisão. Archivos de zootecnia, v. 63, n. 241, p. 173- 187, 2014. BARBOSA, C.F. et al. Inseminação artificial em tempo fixo e diagnóstico precoce de gestação em vacas leiteiras mestiças. Revista Brasileira de Zootecnia, v. 40, p. 79- 84, 2011. BARBOSA, F.A. et al. Produtividade e eficiência econômica de sistemas de produção de cria, recria e engorda de bovinos de corte na região sul do estado da Bahia. Arquivo Brasileiro de Medicina Veterinária e Zootecnia, v. 62, p. 677-685, 2010. BARBOSA, R.T.; MACHADO, R. Panorama da inseminação artificial em bovinos. Embrapa Pecuária Sudeste-Documentos (INFOTECA-E), 2008. BARREIROS, T.R.R. et al. Dynamics of follicular growth and progesterone concentrations in cyclic and anestrous suckling Nelore cows (Bos indicus) treated with progesterone, equine chorionic gonadotropin, or temporary calf removal. Theriogenology, v. 81, n. 5, p. 651-656, 2014. BARUSELLI, P.S. et al. Evolução e perspectivas da inseminação artificial em bovinos. Revista Brasileira de Reprodução Animal, v. 43, n. 2, p. 308-314, 2019. BATISTELLA, M. et al. Geotecnologias e gestão territorial da bovinocultura no Brasil. Revista Brasileira de Zootecnia, v. 40, p. 251-260, 2011. BERLITZ, C.G.B. Impacto do estresse ambiental na reprodução de bovinos de corte. Trabalho de Conclusão em Medicina Veterinária. Universidade Federal do Rio Grande Do Sul, 2019. BORDINHON, S.G. Aspectos gerais das fases de cria e recria de bovinos leiteiros. Trabalho de Conclusão de Curso. Curso Medicina Veterinária, Universidade Federal De Santa Catarina, 2021. CAMARGO, L.M. et al. Influência dos escores de condição corporal e da heterose sobre os resultados da inseminação artificial em tempo fixo. Revista Eletrônica Biociências, Biotecnologia e Saúde, v. 10, n. 19, p. 7-16, 2017. CAMPOS, C.C. et al. Gonadorelin at the outset and/or end of an ovulation synchronization progesterone estradiol benzoate-based protocol in Nellore females. Semina: Ciências Agrárias, v. 37, n. 1, p. 173-181, 2016. CARNEIRO JR, J.M.; DE ASSIS, G.M.L. Objetivos e critérios de seleção em bovinos de corte em fase de cria. Embrapa Acre-Artigo de divulgação na mídia (INFOTECA-E), 2016. CARRIJO, M.S.; LINHARES, W.D.; BARCELOS, K.A. Descrição do manejo produtivo, reprodutivo e sanitário de 10 rebanhos leiteiros localizados em 7 municípios do estado de Goiás. Pubvet, v. 2, n. 28, p. 279-294, 2008. CASTRO, S.V. et al. Agentes crioprotetores intracelulares: características e utilização na criopreservação de tecido ovariano e oócitos. Acta Scientiae Veterinariae, v. 39, n. 2, p. 1-17, 2011. CEREZETTI, M.B. et al. Alternativas Para Substituição Do Uso De Implantes Vaginais De Progesterona Na Inseminação Artificial Em Tempo Fixo Em Bovinos. Revista de Ciência Veterinária e Saúde Pública, v. 6, n. 2, p. 416-433, 2019. CEZAR, I.M. et al. Sistemas de produção de gado de corte no Brasil: uma descrição com ênfase no regime alimentar e no abate. Campo Grande, MS: Embrapa Gado de Corte, 2005. COLAZO, M.G.; MAPLETOFT, R. Fisiología del ciclo estral bovino. Ciencia Veterinaria, v. 16, n. 2, p. 31-46, 2017. CONERA, VII. Manejo reprodutivo de bovinos: potencialidade e desafios. Acta Veterinaria Brasilica, v. 8, p. 317-319, 2014. CUNHA, J.M. et al. Aspectos Fisiológicos Do Ciclo Estral Em Bovinos. In: Anais Colóquio Estadual de Pesquisa Multidisciplinar (ISSN-2527-2500) & Congresso Nacional de Pesquisa Multidisciplinar. 2019. CUNHA, R.R. et al. Inseminação artificial em tempo fixo em primíparas Nelore lactantes acíclicas. Arquivo Brasileiro de Medicina Veterinária e Zootecnia, v. 65, p. 1041-1048, 2013. CUNNINGHAM, J. Tratado de fisiologia veterinária. Elsevier Health Sciences, 2011. Da Silva, E. I. C. (2022). Fisiologia da Reprodução de Bovinos Leiteiros: Aspetos Básicos e Clínicos (1st ed.). Belo Jardim. DA SILVA, Emanuel Isaque Cordeiro. Fisiologia do ciclo estral dos animais domésticos. Emanuel Isaque Cordeiro da Silva, 2021. DA SILVA, Emanuel Isaque Cordeiro. Puberdade e Estacionalidade Reprodutiva dos Animais. 2020a. DA SILVA, Emanuel Isaque Cordeiro. Reprodução Animal: Inseminação Artificial. 2020b. DA SILVA, Emanuel Isaque Cordeiro. Transferência de Embriões nos Animais e a Indústria de Embriões no Brasil. 2020c. D’AVILA, C.A. et al. Hormônios utilizados na indução da ovulação em bovinos–Artigo de revisão. Revista Brasileira de Reprodução Animal, v. 43, n. 4, p. 797-802, 2019. DAVIDSON, A.P.; STABENFELDT, G.H. Controle do desenvolvimento gonadal e dos gametas. Tratado de fisiologia veterinária (Cunningham), p. 408-415, 2014. DIAS, E.A.R. et al. O uso de ECG influencia a taxa de concepção em vacas Nelore de diferentes condições corporais submetidas ao mesmo protocolo de IATF?. Boletim de Indústria Animal, v. 70, n. 3, p. 215-220, 2013. DYCE, K.M.; SACK, W.O.; WENSING, C.J.G. Tratado de anatomia veterinária. 4.ed. Rio de Janeiro: Elsevier, 2010. FERNANDES, A.F.A.; OLIVEIRA, J.A.; QUEIROZ, S.A. Escore de condição corporal em ruminantes. Ars Veterinaria, v. 32, n. 1, p. 55-66, 2016. FERRAZ, P.A. et al. Dinâmica folicular e taxa de concepção de vacas Nelore sincronizadas com diferentes protocolos de indução da ovulação. Archives of Veterinary Science, v. 18, n. 4, 2013. FERREIRA, R.M. et al. Synchronization treatments previous to natural breeding anticipate and improve the pregnancy rate of postpartum primiparous beef cows. Theriogenology, v. 114, p. 206-211, 2018. FILHO, L.C.C. et al. Fatores que interferem na eficiência reprodutiva de receptoras de embrião bovino. Arq. Ciênc. Vet. Zool., v. 16, n. 2, p. 201-208, 2013. FONSECA, R.S. Manejo nutricional, reprodutivo e biotécnicas para incrementar a eficiência reprodutiva em rebanhos de vacas de corte. Dissertação de Mestrado. Universidade Federal de Viçosa, 2018. FONSECA, V.O. et al. Parâmetros reprodutivos de touros Nelore (Bos taurus indicus) criados a pasto, em de diferentes faixas etárias. Arquivo Brasileiro de Medicina Veterinária e Zootecnia, v. 71, p. 385-392, 2019. FONTES, A.R.C. Transferência de Biotecnologia. Revista Online de Pesquisa: Propriedade Intelectual, v. 2, n. 2, p. 98-110, 2019. GALVÃO, A.L.C.O. Fertilidade de touros e suas interações com fatores relacionados as fêmeas em programas de inseminação artificial em tempo fixo. Tese de Doutorado. Universidade de São Paulo, 2021. GOTTSCHALL, C.S. et al. Avaliação do desempenho reprodutivo de vacas de corte lactantes submetidas à IATF a partir da aplicação do GnRH, da manifestação estral, da reutilização de dispositivos intravaginais e da condição corporal. Acta Scientiae Veterinariae, v. 40, n. 1, p. 1-10, 2012. GOTTSCHALL, C.S. et al. Influência da indução à puberdade e do peso vivo sobre a resposta reprodutiva em novilhas de corte. Revista Veterinária em Foco, v. 16, n. 2, 2019. GOUVEIA, F.F. A Produção in vitro de embriões bovinos. Monografia (Trabalho de Conclusão de Curso) – Faculdade de Agronomia e Veterinária, Universidade de Brasília, Brasília, 2011. GUASTI, P.N.; MONTEIRO, G.A.; PAPA, F.O. Componentes do plasma seminal e sua influência sobre a criopreservação e fertilidade de espermatozoides equinos. Veterinária e Zootecnia, v.19, n.2, p.169-180, 2012. GUIMARÃES, J.D. et al. Seleção e manejo reprodutivo de touros zebu. Revista Brasileira de Zootecnia, v. 40, p. 379-388, 2011. HAFEZ, E.S.E. Reprodução Animal, 7 ed. São Paulo: Manole Ltda, 2004. HARTMANN, W. et al. Influência do escore de trato reprodutivo e da circunferência escrotal dos touros sobre a antecipação da puberdade em novilhas Nelore. Tuiuti: ciência e cultura, v. 7, n. 62, p. 140-165, 2021. HILL, R.W.; WYSE, G.A.; ANDERSON, M. Fisiologia Animal-2. Artmed Editora, 2016. KONIG, H.E.; LIEBICH, H.G. Anatomia dos animais domésticos. 6ª ed. Porto Alegre: Artmed, 2016. LEITE, P.A. et al. Criopreservação do sêmen bovino. Journal of Health Sciences, v. 13, n. 4, 2011. LUSTOSA, A.A. et al. Aspectos relevantes na produção comercial de embriões bovinos por meio da técnica biotecnológica de fertilização in vitro: Revisão. Pubvet, v. 12, p. 130, 2018. MACHADO, R. et al. Escore da condição corporal e sua aplicação no manejo reprodutivo de ruminantes. Embrapa Pecuária Sudeste-Circular Técnica (INFOTECA-E), 2008. MARQUES JR, P.A. Manejo reprodutivo de bovinos. Ciência Animal, p. l2548-l2548, 2012. MARQUES, L.R. et al. Detecção de estro e desempenho reprodutivo de vacas leiteiras: Revisão. Research, Society and Development, v. 9, n. 7, 2020. MARTINS, C.F. et al. Inseminação artificial: uma tecnologia para o grande e o pequeno produtor. Embrapa Cerrados-Documentos (INFOTECA-E), 2009. MEIRELLES, C. et al. Eficiência da inseminação artificial com sêmen sexado bovino. Archives of Veterinary Science, v. 13, n. 2, 2008. MELLO, R.R.C. et al. Produção in vitro (PIV) de embriões em bovinos. R. Bras. Reprod. Anim., p. 6458-6458, 2016. MELLO, R.R.C. Puberdade e maturidade sexual em touros bovinos. Agropecuária Científica no Semiárido, v. 10, n. 3, p. 11-28, 2015. MELO, A.F. et al. Efeitos do estresse térmico na produção de vacas leiteiras: Revisão. Pubvet, v. 10, p. 721-794, 2016. MORETTO, B.; TÚLIO, L.M.; JUNIOR, E.M.Z. Influência dos diferentes escores corporais na taxa de prenhez de vacas zebuínas. Arquivos Brasileiros de Medicina Veterinária FAG, v. 1, n. 1, 2018. MOYES, C.D.; SCHULTE, P.M. Princípios de fisiologia animal. Artmed Editora, 2009. MURPHY, B.D. Equine chorionic gonadotropin: an enigmatic but essential tool. Animal Reproduction (AR), v. 9, n. 3, p. 223-230, 2018. NEPOMUCENO, D.D. Efeito do manejo nutricional sobre a maturação do eixo reprodutivo somatotrófico no início da puberdade de novilhas Nelore. Tese de Doutorado. Universidade de São Paulo, 2013. NETO, A.P. et al. Reutilização de implante intravaginal de progesterona para sincronização de estro em bovinos. Arquivos de Ciências Veterinárias e Zoologia da UNIPAR, v. 12, n. 2, 2009. OLIVEIRA C.G.A.; JÚNIOR, M.B.C. Métodos de detecção de estro e falhas relacionadas. Pubvet, v. 9, p. 348-399, 2015. OLIVEIRA, C.S. et al. Biotécnicas da Reprodução em Bovinos. EMBRAPA, 2014. OLIVEIRA, F.R.P.; CARDOSO, D.; OLIVEIRA, F.V. História da inseminação artificial. Zootecnia: Nutrição e Produção Animal, 2020. OLIVEIRA, L.; SILVA, R.S. Tempo é dinheiro: implementação de Estação de Monta e IATF. 2019. OLIVEIRA, R.B.; SILVA JR, B.A.; CAVALCANTE, T.H.C. Indução de novilhas para protocolo de inseminação artificial em tempo fixo: Revisão. PUBVET, v. 12, p. 133, 2018. PAZZIM, L.V.L. Transferência de embriões em bovinos: revisão de literatura. Trabalho Conclusão do Curso (Graduação em Medicina Veterinária) - Universidade Federal de Santa Catarina, Centro de Ciências Rurais, 2021. PEGORARO, L.M.C.; SAALFELD, M.H.; PRADIEÉ, J. Inseminação Artificial em Bovinos. Embrapa Clima Temperado-Documentos (INFOTECA-E), 2016. PEIXER, P.F. et al. Produção in vitro de embriões bovinos. Revista ESPACIOS, [s.l.], v. 39,n.16, 2018. PENITENTE FILHO, J.M. et al. Produção de embriões bovinos in vivo e in vitro. Revista CFMV, Ano XX, p. 73-82, 2014. PESCARA, J. O efeito do estresse térmico em vacas leiteiras e suas implicações nutricionais. [S. l.], 2012. Disponível em. Acesso em: 15 nov. 2021. PINHEIRO NETO, F.S.A. et al. Avaliação da IATF em novilhas Girolando utilizandose diferentes protocolos com sêmen sexado: comunicação breve, Rev. Bras. Reprod. Anim., Belo Horizonte, v.39, n.3, p.362-366, 2015. PTASZYNSKA, M. Compêndio de Reprodução Animal – Intervet, 2010. PUGLIESI, G. et al. Uso da ultrassonografia Doppler em programas de IATF e TETF em bovinos. Rev Bras Reprod Anim, v. 41, n. 1, p. 140-150, 2017. PURSLEY, J.R.; MEE, M.O.; WILTBANK, M.C. Synchronization of ovulation in dairy cows using PGF2α and GnRH. Theriogenology, v. 44, n. 7, p. 915-923, 1995. REZENDE, L.P. et al. Implantação de escrituração zootécnica em pequenas propriedades rurais no município de Grajaú-MA. Veterinária e Zootecnia, v. 27, p. 1- 16, 2020. RIBEIRO FILHO, A.L. et al. Diâmetro do folículo no momento da inseminação artificial em tempo fixo e taxa de concepção em vacas Nelore. Ciência Animal Brasileira, v. 14, p. 501-507, 2013. RICCI, G.D.; ORSI, A.M.; DOMINGUES, P.F. Estresse calórico e suas interferências no ciclo de produção de vacas de leite: revisão. Veterinária e Zootecnia, p. 9-18, 2013. RODRIGUES, J.L.; BERTOLINI, M. Biotecnologias da reprodução animal: de Aristóteles à edição gênica. Revista Brasileira de Reprodução Animal, v. 43, n. 2, p. 204-208, 2019. ROSA, P.P. et al. Life cycle systems of Replacement Females in Dairy Farms [Cria e recria de fêmeas de reposição em propriedades leiteiras]. Revista Eletrônica de Veterinária, 19(5), 1–12, 2018. SÁ FILHO, M.F. et al. Induction of ovarian follicular wave emergence and ovulation in progestin-based timed artificial insemination protocols for Bos indicus attle. Animal Reproduction Science, v.129, n.3, p132–139, 2011. SÁ FILHO, M.F. et al. Ovarian follicle diameter at timed insemination and estrous response influence likelihood of ovulation and pregnancy after estrous synchronization with progesterone or progestin-based protocols in suckled Bos indicus cows. Animal Reproduction Science, v. 120, n. 1-4, p. 23-30, 2010. SANTOS, B.D. Inseminação artificial em bovinos. Trabalho de conclusão de curso (Graduação em Agronomia). Instituto federal de São Paulo. Campus Barretos. 2016. SANTOS, J.F.D. et al. Qualidade do sêmen bovino criopreservado. Revista Espacios. Vol. 39, 2018. SANTOS, K.J.G. et al. Biotecnologias reprodutivas e fisiologia reprodutiva da fêmea bovina conhecimento para o sucesso. PUBVET, Londrina, V. 6, N. 36, Ed. 223, Art. 1483, 2012. SANTOS, P.H. Impactos da superestimulação ovariana sobre a diferenciação das células da granulosa bovina. Dissertação de Mestrado em Farmacologia e Biotecnologia – UNESP. 2017. SANTOS, S.A. et al. Condição corporal, variação de peso e desempenho reprodutivo de vacas de cria em pastagem nativa no Pantanal. Revista Brasileira de Zootecnia, v. 38, p. 354-360, 2009. SARTOR, G. Avaliação da taxa de prenhez em fêmeas bovinas de corte de diferentes categorias submetidas a protocolos de IATF. Trabalho Conclusão do Curso (Graduação em Medicina Veterinária) - Universidade Federal de Santa Catarina, campus Curitibano. Santa Catarina. 2017. SCOTT, C. et al. Estudo sobre as diferentes técnicas de sexagem de espermatozoides. Veterinária e Zootecnia, v. 25, n. 1, p. 21-29, 2018. SILVA, B.J. et al. O modelo dos “Cinco Domínios” do bem-estar animal aplicado em sistemas intensivos de produção de bovinos, suínos e aves. Revista Brasileira de Zoociências, v. 19, n. 2, 2018. SILVA, J.S. et al. Aspectos comerciais da transferência de embriões e fertilização in vitro em bovinos – revisão. Revista Eletrônica Nutritime. v. 12, n. 5, 2015. SILVA, M.A.N.; MELLO, M.R.B.; PALHANO, H.B. Inseminação artificial e inseminação artificial em tempo fixo em bovinos. Revista Científica do UBM, p. 79-97, 2021. SILVA, P.R.B. et al. Regulação farmacológica do ciclo estral de bovinos. Pubvet, v. 5, p. Art. 1251-1257, 2011. SILVA, R.R. et al. Produção in vitro de Embriões Bovinos: Estado da Arte. In: Colloquium Agrarie. 2017. SOARES, P.H.A.; JUNQUEIRA, F.S. Particularidades reprodutivas da fêmea bovina: Revisão. PUBVET, v. 13, p. 148, 2018. SOUZA, J.A.T. et al. Novos enfoques na avaliação andrológica de bovinos e sua contribuição no melhoramento genético do rebanho. Ciência Animal, p. 44-56, 2020. SOUZA, M.T.; SILVA, M.D; CARVALHO, R. Revisão integrativa: o que é e como fazer. Einstein (São Paulo), v. 8, p. 102-106, 2010. SOUZA, N.S.; ABADE, C.C. Produção in vitro de embriões bovinos: etapas de produção e histórico no Brasil. Ciência Veterinária UniFil, v. 1, n. 3, p. 95-108, 2019. STAUB, C.; JOHNSON, L. Review: Spermatogenesis in the bull. Animal, v.12, p.27- 35, 2018. STRELCZUK, G. Diagnóstico precoce de gestação em bovinos leiteiros. Monografia curso medicina veterinária. Faculdade Federal do Rio Grande do Sul, 2015. STRINGFELLOW, D.A.; SEIDEL, S.M. Manual da Sociedade Internacional de Transferência de Embriões. IETS, p. 112-113, Illinois, 1998. TEIXEIRA, L.S. et al. Técnicas de melhoramento genético em bovinos para o aumento na produção de leite. Interfaces Científicas-Saúde e Ambiente, v. 2, n. 2, p. 81-87, 2014. TORRES-JÚNIOR, J.R.S. et al. Considerações técnicas e econômicas sobre reprodução assistida em gado de corte. Revista Brasileira de Reprodução Animal, p. 53-58, 2009. VALENTIM, J.K. et al. Fatores Nutricionais Aplicados à Reprodução de Ruminantes. UNICIÊNCIAS, v. 23, n. 2, p. 77-82, 2019. VALLE, E.R.; ANDREOTTI, R.; THIAGO, L.R.L.S. Técnicas de manejo reprodutivo em bovinos de corte. Embrapa Gado de Corte, 2000. VIANA, W. et al. Taxa de prenhez de vacas zebuínas com uso da inseminação artificial em tempo fixo (IATF) em fazendas do norte de Minas Gerais. Revista Científica Eletrônica de Medicina Veterinária, v. 24, n. 24, p. 1-8, 2015. VIEIRA, A.C.M.; PERIN, J.N.; DIAS, D.P.M. Preparo de rufiões bovinos por falopexia paramediana ventral. Nucleus Animalium, v. 7, n. 1, 2015. WEBB, R.; BURATINI, J. Desafios globais para o século XXI: o papel e a estratégia do setor agropecuário. Anais da XXX Reunião Anual da Sociedade Brasileira de Tecnologia de Embriões, p. 36, 2016. ZANDONAIDE, J.P.B. Efeito da suplementação de hidroxietilamido em diluidor comercial na criopreservação do sêmen bovino. Dissertação de Mestrado. Universidade de Uberaba, 2018. (shrink)

RESUMO A inseminação artificial em tempo fixo (IATF) é uma das biotecnologias de reprodução mais estudadas dos últimos anos, e a busca pelo equilíbrio entre a fisiologia animal e o controle hormonal fomenta uma série de estudos. Sendo assim, o objetivo com este trabalho foi avaliar a eficiência da aplicação do hormônio liberador de gonadotrofinas (GnRH) no dia zero (D0) do protocolo de IATF, a base de estrógeno e progesterona sobre a taxa de penhez por IATF. O experimento foi desenvolvido (...) na Universidade Federal de Uberlândia (UFU), na Fazenda Experimental do Glória, localizada no município de Uberlândia, no estado de Minas Gerais. Foram avaliadas 69 inseminações de vacas leiteiras mestiças, divididas em dois grupos com diferentes protocolos; Controle: sem aplicação de GnRH e Tratamento: aplicação de GnRH no dia zero do protocolo. Todos os animais foram inseminados com sêmen previamente analisado. O diagnóstico de gestação foi realizado 32 dias após a inseminação, com aparelho de ultrassonografia equipado com probe linear transretal de 7,5 MHz. Os dados foram analisados por análise descritiva, sendo avaliado o efeito da relação protocolo e presença de corpo lúteo no início do protocolo e efeito da relação protocolo e ordem de IA Pós-Parto sobre a taxa de concepção. A taxa de concepção após a realização do Protocolo Tratamento foi de 53% (17/32) e do Protocolo Controle foi de 43% (16/37). Portanto, conclui-se que o protocolo de sincronização de vacas leiteiras mestiças com a aplicação de GnRH no dia zero do protocolo resultou em um aumento no número da taxa de concepção de vacas leiteiras mestiças. Palavras-chave: biotecnologia; bovinocultura; hormônio; ovulação; reprodução. ABSTRACT The artificial insemination at fixed time (AIFT) is one of the most studied reproduction biotechnologies in recent years, and the search for a balance between animal physiology and hormonal control fosters a series of studies. Therefore, the objective of this work was to to evaluate the efficiency of gonadotrofine hormone inducer (GnRH) on day zero (D0) of the AIFT protocol, an estrogen and progesterone base on an AIFT rate. The experiment was developed at the Federal University of Uberlândia (UFU), at the Experimental Farm of Glória, located in the municipality of Uberlândia, in the state of Minas Gerais. Were evaluated 69 inseminations of crossbred dairy cows divided into two groups with different protocols; Control: without application of GnRH and Treatment: application of GnRH on day zero of the protocol. All animals were inseminated with previously analyzed semen. The diagnosis of pregnancy was performed 32 days after insemination, with an ultrasound device equipped with a 7.5 MHz transrectal linear probe. The data were analyzed by descriptive analysis, evaluating the effect of the protocol relationship and the presence of corpus luteum at the beginning of the protocol and the effect of the protocol relationship and postpartum AI order on the conception rate. The conception rate after performing of the Treatment Protocol was 53% (17/32) and the Control Protocol was 43% (16/37). Therefore, it is concluded that the synchronization protocol of crossbred dairy cows with the application of GnRH on day zero of the protocol resulted in an increase in the number of conception rates of crossbred dairy cows. Keywords: biotechnology; cattle breeding; hormone; ovulation; reproduction. -/- REFERÊNCIAS BIBLIOGRÁFICAS ATANASOV, A. S.; DINEVA, J. D.; YOTOV, S. A. Ultrasonic evaluation of uterine involution in Bulgarian Murrah buffalo after administration of oxytocin. Animal Reproduction Science, v.133, p.71-76, 2012. BALL, P. J. H.; PETERS, A. R. Reprodução em bovinos. São Paulo – SP. BARBOSA, C. F. et al. Inseminação artificial em tempo fixo e diagnóstico precoce de gestação em vacas leiteiras mestiças. Revista Brasileira de Zootecnia, v. 40, p. 79-84, 2011. BARBOSA, C. F. et al. Inseminação artificial em tempo fixo e diagnóstico precoce de gestação em vacas leiteiras mestiças. Revista Brasileira de Zootecnia, Viçosa, MG, v. 40, n. 1, pág. 79-84, 2011. BARROS, C. M.; FIGUEIREDO, R. A.; PINHEIRO, O. L. Estro, ovulação e dinâmica folicular em zebuínos. Revista Brasileira de Reprodução Animal, Belo Horizonte, v.19, p. 9-22, 1995. BARUSELLI, P. S. Controle farmacológico do ciclo estral em ruminantes. Faculdade de Medicina Veterinária e Zootecnia. Departamento de reprodução animal, Universidade de São Paulo, 2000. BARUSELLI, P. S. et al. Review: Using artificial insemination v. natural service in beef herds. Animal, London, v. 12, p. 45-52, 2018. BEG, M. A.; GINTHER, O. J. Follicle selection in cattle and horses: role of intrafollicular factors. Reproduction, v. 132, pag. 365-377, 2006. BERTAN, C. M.; BINELLI, M.; MADUREIRA, E. H. Caracterização do estro de novilhas cruzadas (Bos taurus indicus x Bos taurus taurus) por radiotelemetria. Brazilian Journal of Veterinary Research and Animal Science, São Paulo, v. 43, n. 6, p. 816-823, 2006. BÓ, G. A.; BARUSELLI, P. S.; MARTINEZ, M. F. Pattern and manipulation of follicular development in Bos indicus cattle. Animal Reproduction Science, v.78, p.307-326, 2003. BÓ, G.; CUTAIA, P. S; BARUSELLI. Programas de inseminación artificial y transferencia de embriones a tiempo fijo. In: SIMPÓSIO INTERNACIONAL DE REPRODUÇÃO APLICADA, 1., 2004, Londrina [Trabalhos apresentados] Cornélio Procópio: Geraembryo, 2004. p. 56-81. Disponível em:. Acesso em: 12 nov. 2022. BORGES, A. M. et al. Dinâmica folicular e momento da ovulação em vacas não lactantes das raças Gir e Nelore durante duas estações do ano. Arquivo Brasileiro de Medicina Veterinária e Zootecnia. Belo Horizonte, v.56, n.3, p.346-354, 2004. BORGES, A. M. Dinâmica folicular e superovulação em novilhas mestiças tratadas com somatotropina bovina (rBST) e efeito da temperatura na qualidade dos embriões. 1999. Tese de Doutorado. UFV. BURATINI, J. J. Controle endócrino e local da foliculogênese em bovinos. Revista Brasileira de Reprodução Animal. Belo Horizonte, v.31, n.2, p.190-196, 2007. CALLEJAS, S. S.; FISIOLOGÍA, D. E. L.; CICLO ESTRAL BOVINO. In: Palma GA. Biotecnología de la reproducción. Mar del Plata: Reprobiotec, 2001. p.37-49. CAMPOS, C. C.; SANTOS, R. M. Taxa de concepção e detecção do estro de retorno após a IATF em vacas Holandesas. Semina: Ciências Agrárias, v. 36, n. 3, suplemento 1, p. 1945- 1954, 2015. Disponível em:. Acesso em: 08 fev. 2022 CARVALHO, B. C. Parâmetros reprodutivos, metabólitos e produção de leite de vacas mestiças Holandês x Zebu submetidas a dois manejos pré-parto. Tese (Doutorado em Medicina Veterinária) - Escola de Veterinária, Universidade Federal de Minas Gerais, Belo Horizonte, 2009. CASTILHO, E. F. IATF como ferramenta no melhoramento genético de bovinos de leite. In: CASTILHO, E. F. (org.). Inseminação artificial em tempo fixo (IATF) em bovinos leiteiros. 1. ed. Maringá: IEPEC, 2015. p. 148-191. CHEBEL, R. C. et al. Factors affecting conception rate after artificial insemination and pregnancy loss in lactating dairy cows. Animal Reproduction Science, v.84, p.239-255, 2004. CLIMATE DATA ORG. Clima Uberlândia. Disponível em:. Acesso em: 08 fev. de 2022. Curso de Transferência de Embriões, Uberlândia: ASBIA, 2021. Disponível em:. Acesso em: 08 fev. 2022. DA SILVA, Emanuel Isaque Cordeiro. Endocrinologia da Reprodução Animal. 2020. DA SILVA, Emanuel Isaque Cordeiro. Fisiologia Clínica do Ciclo Estral de Vacas Leiteiras: Desenvolvimento Folicular, Corpo Lúteo e Etapas do Estro. 2020. DA SILVA, Emanuel Isaque Cordeiro. Fisiologia da Reprodução de Bovinos Leiteiros: Aspectos Básicos e Clínicos. Emanuel Isaque Cordeiro da Silva, 2022. DA SILVA, Emanuel Isaque Cordeiro; DA SILVA, Emanuel Isaque. Hormônios e Sistema Endócrino na Reprodução Animal. 2020. D’AVILA, C. A. et al. Hormônio utilizados na indução da ovulação em bovinos. Revista Brasileira de Reprodução Animal. Belo Horizonte, v. 43, n. 4, p. 797-802, out./dez.2019. Disponível em:. Acesso em: 25 de jan. 2022. DEMÉTRIO, D.G.B. et al. Factors affecting conception rates following artificial insemination or embryo transfer in lactating Holstein cows. Journal of Dairy Science, v.90, p.5073-5082, 2007. DUARTE JUNIOR, M. F. et al. Aspectos relacionados a fisiologia do anestro pós parto em bovinos. Colloquium Agrariae, Cuiabá, v.9, p.43-71, 2013. DUKES, H. H.; SWENSON, M. J.; REECE, W. Dukes fisiologia dos animais domésticos. 12. ed. Rio de Janeiro: Guanabara Koogan, 2006. FERREIRA, A. M. Reprodução da fêmea bovina: fisiologia aplicada e problemas mais comuns (causas e tratamentos). Juiz de Fora: Edição do Autor, 2010. FINK, G. Gonadotropin secretion and its control. In: KNOBIL, E.; NEILL, J. (ed.), The physiology of reproduction. New York: Raven Press, 1988. p. 1349-1377. FOLMAN, Y. et al. Comparison of methods for the synchronization of estrous cycles in dairy cows. 2. Effects of progesterone and parity on conception. Journal of Dairy Science, v.73, p.2817-2825, 1990. FONSECA, F. A. et al. Reproductive traits of Holsteins and Jerseys. Effects of age, milk yield, and clinical abnormalities on involution of cervix and uterus, ovulation, estrous cycles, detection of estrus, conception rate, and days open. Journal of Dairy Science, v.66, p.1128- 1147, 1983. FORTUNE, J. E.; RIVERA, G. M.; YANG, M. Y. Follicular development: the role of the follicular microenvironment in selectionof the dominant follicle. Animal Reproduction Science, v.82-83, p.109-126, 2004. FURTADO, D. A. et al. Inseminação Artificial em Tempo Fixo em Bovinos de Corte. Revista Científica Eletrônica de Medicina Veterinária, n. 16, pag. 25, 2011. GINTHER O. J. et al. Selection of the dominant follicle in cattle. Biology of Reproduction, v.55, p.1187-1194, 1996. GONZÁLEZ, F. H. D. Introdução à endocrinologia reprodutiva veterinária. Porto Alegre: UFRGS, 2002. 87p. Disponível em:. Acesso em: 12 dez. 2022. HAFEZ, E. S. E.; HAFEZ, B. Ciclos Reprodutivos. In: HAFEZ, E. S. E.; HAFEZ, B. Reprodução Animal, 7. ed. Barueri, SP: Ed. Manole, 2004. cap. 4, p. 55-67. IBGE – INSTITUTO BRASILEIRO DE GEOGRAFIA E ESTATÍSTICA. Produção de Leite. IBGE, 2021. LOPES, P. F. R.; RICARDO, P. Y.; LUIZ, C. T. Custos e escala de produção na pecuária leiteira: estudo nos principais estados produtores do Brasil. Revista de Economia e Sociologia Rural, 2007. v. 45, n. 3. Disponível em:. Acesso em: 08 fev. 2022. MADUREIRA, E. H. et al. Sincronização com prostágenos. In: I Simpósio Internacional de Reprodução Animal Aplicada. Londrina, Faculdade de Medicina Veterinária e Zootecnia. Universidade de São Paulo, p. 117-128, 2004. MARTEL, C. A. Fertility after timed AI insemination in response to a controlled internal drug release (CIDR) insert in lactating dairy cows. 2008. 48f. Thesis (MS Science) Kansas State University, Manhattan, Kansas, USA. MARTIN, I. et al. Características ultrassonográficas do útero de vacas Nelore (Bos taurus indicus) ao longo do ciclo estral. Veterinária e Zootecnia, Botucatu, v.15, n.2, ago., p. 349- 359, 2008. MIRANDA, J. E.C.; FREITAS, A. F. Raças e tipos de cruzamentos para produção de leite. Juíz de Fora: Embrapa Gado de Leite, 2009. Circular Técnica, 98. 12p. MOREIRA, R. J. C., Uso do protocolo Crestar® em tratamentos utilizando benzoato de estradiol, PGF2α, PMSG e GnRH para controle do ciclo estral e ovulação em vacas de corte. 2002, 62f. Dissertação de Mestrado, Piracicaba, 2003. MOSES, V. S.; BERTONE, A. L. Nonsteroidal anti-inflammatory drugs. Veterinary Clinics of North America, v.18, p.21-37, 2002. NAKAMURA, T.; SAKAMOTO, K. Reactive oxygen species up-regulates cyclooxygenase2, p53, and Bax mRNA expression in bovine luteal cells. Biochemical and Biophysical Research Communications. v.284 p.203-210. 2001. NASSER, L. F. T. Resposta superovulatória na primeira onda de crescimento folicular em doadoras Nelore (Bos taurus indicus). 2006, 80f. Tese (Doutorado) - USP. FMVZ. Departamento de reprodução animal, São Paulo. OLIVEIRA, M. Fisiologia da reprodução bovina e métodos de controle do ciclo estral. 2006. 28 f. Tese (Especialização em Reprodução e Produção de Bovinos) -UNIVERSIDADE CASTELO BRANCO, Rio de Janeiro, 2006. PALHANO, H. B. Reprodução em Bovinos, LF livros de veterinária, 2 edição, 2008, 249p. PONCIO, V. A. P. EFICIÊNCIA DE DOIS PROTOCOLOS DE IATF UTILIZANDO BENZOATO DE ESTRADIOL OU GnRH. Nova Odessa. 2021. Disponível em:. Acesso em: 25 de jan. 2022. PURSLEY, J. R.; MEE, M. O.; WILTBANK, M. C. Synchronization of ovulation in dairy cows using PGF2α and GnRH. Theriogenology, v.44, p.915-923, 1995. REICHENBACH, H. D.; MORAES, J. C. F.; NEVES, J. P. 2008. Tecnologia do sêmen e inseminação artificial em bovinos. In: Gonçalves P. B. D.; Figueiredo J. R. e Freitas V. J. F. Biotécnicas aplicadas à reprodução animal. 2ª ed. São Paulo: Ed. Roca. 395 p. ROBINSON, R. S. et al. Corpus luteum-endometriumembryo interactions in the dairy cow: underlying mechanisms and clinical relevance. Reproduction in Domestic Animals, v.43, p.104-12, 2008. Roca, 3ª Edição, 232 p., 2006. RUAS, J. R. M. et al. Vacas F1 Holandês x Zebu: uma opção para sistema de produção de leite em condições tropicais. Inf. Agropec., v.35, p.113-120, 2014. SARTORI, R. Manejo reprodutivo da fêmea leiteira. Reprodução Animal, Belo Horizonte, v.31, n.2, p.153-159, abr./jun. 2007. Disponível em:. Acesso em: 08 fev. 2022. SILVA, A. T. N. et al. Efeito de diferentes estratégias de manejo na distribuição da prenhez em vacas de corte mestiças paridas. In: XVI Congresso Brasileiro de Reprodução Animal. (Goiânia, Brasil). Resumo 158, 2007. SILVA, A.S. et al. Avaliação do custo benefício da inseminação artificial convencional e em tempo fixo de fêmeas bovinas pluríparas de corte. Revista Brasileira de Reprodução Animal, v.31, n.4, p.443-445, 2007. SOUZA, A. H. et al. Efeitos da gonadotrofina coriônica equina e do tipo de estímulo ovulatório em um protocolo de IA cronometrada sobre as respostas reprodutivas em vacas leiteiras. Teriogenologia, Stoneham, v. 72, n. 1, pág. 10-21, 2009. STABENFELDT, G. H.; EDQVIST, L. E. Processos Reprodutivos da Fêmea. In: SWENSON, M. J.; REECE, W., Dukes Fisiologia dos Animais Domésticos, Rio de Janeiro: Guanabara Koogan, 1996. cap. 36, p. 615-644. VALLE, E. R. O ciclo estral de bovinos e métodos de controle. Campo Grande: EMBRAPA – CNPGC, 1991. 24p. (EMBRAPA-CNPGC. Documentos, 48). VISHWANATH, R. Artificial insemination: the state of the art. Theriogenology, v.59, p.571- 584, 2003. WOLFENSON, D. et al. The effect of a GnRH analogue on the dynamics of follicular development and synchronization of estrus in lactating cyclic dairy cows. Theriogenology, v.42, p.633- 644, 1994. YAMADA, K. Desenvolvimento da sincronização da ovulação e inseminação artificial em tempo fixo em vacas leiteiras. Jornal de Reprodução e Desenvolvimento, Nagoya, v. 51, n. 2, pág. 177-186, 2005. (shrink)

Translated from: W.V.O.Quine, W. H. O. (1986): Philosophy of Logic. Second Edition. Harvard University Press. Cambridge, Massachusetts and London, England, 47-61.